Buiten de wereld
Guido van Heulendonk
uitgeverij:
De Arbeiderspers
     


Van Heulendonk is een literator die van zijn eenvoudig leerboekje natuurkunde poëzie wil maken.

        Het moet al weer zo'n tien jaar geleden zijn dat Carel Peeters decreteerde dat er meer filosofie moest komen in de Nederlandse literatuur. Of Peeters de toon zette dan wel volgde, weet ik niet meer, maar inderdaad is het een tijdje mode geweest om romans op te luisteren met filosofische verhandelingen. Vooral Wittgenstein werd graag aangehaald. Is de muziek in de kamer of is de muziek in je hoofd? Dat soort vragen. Intussen is het filosofisch vuur weer zo'n beetje uitgewaaid, eenvoudig omdat de filosofie toch een eigensoortige discipline bleek te zijn die niet een twee drie in de roman te integreren is.
        Toch zijn er altijd schrijvers die niet in de gaten hebben dat het modieuze tij is gekeerd Guido van Heulendonk is zo'n schrijver en Buiten de wereld is zo'n roman die tien jaar geleden aan alle voorwaarden van Carel Peeters zou hebben voldaan. Op de flaptekst begint het al. Daar staat: "Te veel dimensies voor een rustig bestaan. Het einde van de eeuw nadert. Fysica begint steeds meer op poëzie te lijken, astronomen zien het gezicht van God. Bevat kunst het antwoord op de grote vragen?".
        Zoiets werkt bij mij altijd op de lachspieren. O, Jezus, denk ik dan: weer iemand die Het heelal van Stephen Hawking heeft gelezen of De dansende Woe-Li meesters van Gary Zukav, en die mij op een literaire manier het wonder gaat uitleggen van de kat van Schrödinger, die afhankelijk van de waarneming dood is en toch ook weer niet. Nu wil ik niet op een flaptekst afgaan, maar helaas geeft de flaptekst dit keer vrij nauwkeurig de inhoud van het boek weer. Buiten de wereld is precies de karikatuur die op de omslag wordt aangekondigd.
        Maar vóór alles lijkt Buiten de wereld een boek van een Mulisch-kloon, compleet met hetzelfde Aleph-tekentje dat Mulisch ook in De Procedure heeft gebruikt. Weliswaar bezit Van Heulendonk, anders dan de grote meester, niet het vermogen om ook echt verhaal vertellen, maar de pretentieuze opbouw is over de hele linie dezelfde. Laat Mulisch in De ontdekking van de hemel elk nieuw deel voorafgaan door een cursief gedrukte dialoog tussen engelen, bij Van Heulendonk treffen wij steeds een cursief verhaaltje over katten aan. Dat zijn natuurlijk geen gewone katten van de straat, maar heel diepzinnige. Volgens zouden het wel eens die verdomd eigenaardige katten van Schrödinger kunnen zijn.
        Van Heulendonk is een literator die van zijn eenvoudig leerboekje natuurkunde poëzie wil maken. Hij is daarbij niet voor een zwart gat te vangen. Gewapend met een paar folders reist hij zelfs naar Genève om in Cern met eigen ogen de grote deeltjesversneller te kunnen aanschouwen. Hij staat er met open mond bij en diepzinnigheden vliegen hem daarbij als neutrino's door de geest. Voor wie ze kan vangen, volgen er hier een paar.
        Pagina 93: "Symmetrie. Er zijn twee soort tweeledigheid: zwakke en sterke. Zwak is het bezit van twee ogen, twee nieren. Tweemotorige vliegtuigen (cf . '72!) Tweeledigheid als vangnet, veiligheidscircuit. Eénarmigen halen nog altij de avond. De sterke tweeledigheid is de complementaire, de gratuite. Dag en nacht, micro macro, oerknal eindkrak".
        Pagina 114: "Hij kleedde zich aan, sukkelend met zijn rits. Quarks komen nooit geïsoleerd voor. Verafschuwden één-heid. Wilden alleen duootjes, triootjes, met het laatste als hun absoluut favoriete standje. Kosmische decadentie".
        Pagina 116: "Ik ben uitgestorven, dichtte hij op een avond. In het uur van de mutant. Dat verdiende een nieuwe naam. Hij noemde zich Up - de opwaartse. En meteen had hij het gevoelen dat het altijd zo was geweest. Up had altijd, strekte zich uit naar alle richtingen, een parabool, zich plooiend langs verleden, heden en toekomst. Zoals het in de kromme tijdruimte betaamt".
        Pagina 163: "De rits van mijn gulp klonk als een coda. Meteen was er een flitsend, zwijmelend besef. Ik hoorde stemmen, zag namen. 'In Cern heerst Jahweh'".
        Een rits, die klinkt als een coda. Ja, daar zal je met je geslachtsdeel maar tussen komen. Logisch dat je daar een flitsend en zwijmelend besef aan overhoudt. That's putting it mildly. Aangeraakt door de kosmische decadentie doet Van Heulendonk trouwens de meest opmerkelijke observaties. Zo staat op pagina 219: "Een diepe moedeloosheid overviel me. God als pi. Een drie met een oneindige staart. Fractale zaadcel".
        Enzovoort, enzovoort. Bijna op elke pagina staan zulke diepzinnigheden en soms zijn ze ook nog grappig bedoeld. Hier een stukje dialoog op pagina 63.
        "En Mieke, dat is eigenlijk Maria, Moeder van God. Een goddelijk schepsel. Ach ik hou van ze, allebei, hier op mijn sterke arm".
        "All we are saying…", zong Viaene.
        "Is geef Piet een kans".
        Oooh…kreun, kreun, kreun. Micro, macro, de gulp van God, wees niet zo flauw en geef Van Heulendonk nog een kans. Give fan Hoilendonck a chance! Is er dan iets op tegen om van de moderne fyisca poëzie te maken? Nee, natuurlijk niet, als je tenminste een Hofstadter bent en als je tenminste weet waar je over hebt. Maar om van het half-begrepene kunst te willen maken, om juist de eigen domheid als de kern te zien van een diepzinnige poëzie is een ambitie waardoor men zichzelf slechts belachelijk maakt. Vrijwel elke zin uit Buiten de wereld draagt die belachelijk met zich mee, zoals elk deeltje weer de eigenschappen van het hele universum met zich meedraagt - zal ik, door het virus aangestoken, nu maar zeggen.
        Mag ik nog even citeren? Pagina 188 bijvoorbeeld: "Achteraf, in de nadommel, een pythagoreïsch-darwinistisch gedachte: als de orgasmeduur bepaald wordt door de uitgestoten hoeveelheid zaad, en als die weer bepaald wordt door de natuurlijke vereiste voor succesvolle voortplanting, wat jammer dan dat onze soort voldoende heeft aan een kwakje van vijf cc om zich in stand te houden. Stel je voor: een liter. Genot is getal".
        Wat een briljant idee! En dat nog wel in de nadommel. Stel je voor hoe geniaal Van Heulendok moet zijn als hij niet in de nadommel verkeert, maar gewoon klaar wakker is. Ongetwijfeld een God, en niet alleen in het diepst van zijn gedachten. Het gekke is dat ik Van Heulendonk zijn teksten hoor voorlezen. Ik zie een zaaltje van mensen voor, zij luisteren met open mond, ze zijn diep onder de indruk, al hebben ze geen idee waar het over gaat. Het klinkt allemaal zo knap, zo diepzinnig, zo literair, wanneer hij vanachter zijn katheder bijvoorbeeld dit zegt: "Zou er een androide mutant met orgasmes van een uur zijn weg geselecteerd? Te weinig tijd om te jagen, te verzamelen. Te moe, te veel witte was voor de vrouwtjes. Te makkelijk lokaliseerbaar door predatoren, met de schreeuw van zestig minuten?".
        Kreun, kreun, kreun.
        Op pagina 203 tenslotte vraagt Van Keulendonk zich af wat geluk is. "Geluk is", schrijft hij, "laat mij maar rustig. Lippen, grazen door schaamhaar. Weten dat je straks niet hoeft te schrijven". Precies. Eeuwig op zoek naar geluk, dat zou voor Van Keulendonk het beste zijn.

HP\De Tijd, 23 juni 2000 © Max Pam


terug naar de inhoudspagina