Klein paradijs
"Als ik het mij goed herinner, hadden wij
afgesproken dat ik telkenjare melding zou maken van een amusant
financieel fiasco dat mij het voorafgaande jaar zou zijn overkomen,
zodat u enigszins een indruk zoudt krijgen van de wijze waarop uw
geld, via mij, weer terug wordt gepompt in de Nederlandse economie
- Kees van Kooten in Modernismen.
Zoals veel van onze
generatiegenoten hebben ook wij de laatste jaren het verlangen
ontwikkeld naar een tweede huisje, waar wij ongestoord kunnen genieten
van de vrije natuur. Vooral mijn vrouw, moet u weten, is een echt
natuurmens. Als dochter van een psychiater, die intern werkte en
woonde op een psychiatrische inrichting, is zij opgegroeid in een huis
dat midden in een bos stond.
Naast een aantal
andere eigenschappen die ik hier niet zal opsommen, heeft zij aan haar
jeugd het vermogen aan overgehouden om goed te kunnen opschieten met
gestoorden en zwakzinnigen. Bovendien heeft zij al vroeg geleerd welke
cantharellen- en boletensoorten in de herfst uit de grond schieten,
terwijl zij mij ook telkens weer weet te verrassen met de bijzondere
band die zij heeft met dieren. Staande aan de waterkant kan zij met
een speciaal soort gekwaak allerlei eenden naar zich toe te lokken en
zelfs met een regenworm weet zij binnen een kwartier een affectieve
relatie op te bouwen.
Zelf ben ik meer een
stadsmens die opbloeit als de pianola speelt in een doorrookte
havenkroeg, maar met het klimmen der jaren doet zich ook bij mij de
behoefte gevoelen om mij ergens te kunnen terugtrekken. Buiten zijn,
en de geur van de magnolia ruiken, ja, daar gaat het om!
En zo gingen mijn
vrouw en ik op zoek naar het ideale buitenhuisje, wat al snel een
nauwelijks te verwezenlijken droom leek, omdat de natuur in ons land
inderdaad niet veel meer is dan een stukje grond ter grootte van een
krant. Maar nog niet zo lang geleden zei mijn vrouw "moet je
horen" en las zij uit de zaterdagochtendkrant de volgende
advertentie voor: "Huisje met eigen steiger, aan de Loosdrechtse
plassen. Op huurgrond, gelegen midden in twaalf hectaren natuurgebied.
Geen buren, grote tuin, geheel privé: f. 99.000.".
Er stond ook een
telefoonnummer bij. "Dat zal ik voor de grap eens bellen",
zei mijn vrouw en even later zag ik haar driftig telefoneren. Ze was
daar al enige tijd mee bezig, toen ze mij wenkte. "Het klinkt
heel aardig", zei ze, "ik heb hier een mevrouw aan de lijn
en die vertelt dat huisje alleen met een bootje bereikbaar is. Het
ligt op een soort schiereiland, midden in het niets. Er is nog een
iemand voor ons, maar als wij dat willen, kunnen wij vanmiddag om drie
uur langskomen. Wij moeten dan bij een boer parkeren en daar zullen
wij ook worden opgehaald
met het bootje".
De afspraak werd
gemaakt en mijn vrouw legde de hoorn op de haak. Zelf liep ik naar de
keuken om een boterham te smeren, toen ik bemerkte dat plotseling een
vreemde, maar nog niet geconcretiseerde belustheid zich van mij
meester maakte.
"Zei je dat er
nog iemand voor ons was?", riep ik met mijn mond vol vanuit de
keuken.
"Ja", riep
mijn vrouw terug, "er is nog een echtpaar geïnteresseerd.
Dat komt om één uur".
"En hoe laat is
het nou?".
"Het is nu twaalf
uur".
"Dus als wij nu
weg gaan, kunnen wij ze nog net voor zijn. Je weet hoe het op dit
ogenblik met huizenmarkt is. Je moet er snel bij zijn. Het is echt
iets voor ons om tegen het ultieme droomhuisje aan te lopen, dat net één
minuut eerder voor onze neus is verkocht".
"Je hebt gelijk",
riep mijn vrouw, aangeraakt door eenzelfde ongedurigheid, "ik ga
meteen bellen of wij niet eerder kunnen komen".
Weer hoorde ik haar driftig telefoneren en even later stond zij in de
keuken voor me met een opgewonden blik in de ogen. "Het is
geregeld", zei ze, "maar mij moeten nu onmiddellijk weg!"
. Ik trok nog snel een
nette broek aan even later reden wij in de richting van de
Loosdrechtse Plassen. Nog geen half uur later draaiden wij de weg af
en reden wij het land op van de boer. Kippen stoven weg en terwijl wij
voorzichtig op grasveldje parkeerden, werden verwelkomd door een paar
honden die blaffend tegen het portier van de auto opsprongen.
Inderdaad lag op de afgesproken plek een kleine sloep met een
buitenboordmotor. Zwaaiend aan boord stond een jongensachtige man van
middelbare leeftijd, die boven een spijkerbroek een geblokt
houthakkersoverhemd droeg.
"Hi!", riep
hij met een onvervalst Amerikaans accent, "ik ben Bob!".
Wij stapten in, nogal
onhandig, als landrotten verrast door het geschommel van de boot. Met
een ruk aan een touw startte Bob de motor en even later voeren wij
over wat aanvankelijk nog een vaart was in de richting van de plas.
Langzaam ontvouwde het Nederlands landschap zich in zijn volle pracht.
Langs de oevers wuifde het riet en regelmatig passeerden wij kleine
inhammetjes, waar gele dotters en waterlelies in bloei stonden.
Meerkoetjes dobberden met hun kroost op de golven, die door ons bootje
veroorzaakt werden, en boven het hoofd van mijn vrouw dansten twee
libelles op het ritme van de onzichtbare wind.
Toen de vaart
tenslotte breder werd, doemde toch nog onverwacht de wijde plas op als
een glinsterende spiegel in de zon. Met onze handpalm beschermden wij
onze ogen tegen het scherpe licht, maar intussen ging het verder, tot
Bob wees op en kleine steiger die verscholen lag tussen de rietkragen.
Bob zette de motor af en liet de boot geruisloos uitglijden.
Wij stapten uit en
liepen naar het begin van de steiger, waar overdekt door een haag van
bloemen een pad begon. Overal stonden manshoge rododendrons, maar het
was vooral de geur van kamperfolie die ons in haar zachte dwang naar
het hoofd steeg. Misschien hadden wij op dat moment al verstandiger
moeten zijn. De haag kwam uit op een terras, dat hoorde bij een houten
huis. Van hieruit keek je over een weelderige tuin, die omringd was
door hoge bomen. Eigenlijk leek het meer een soort jungle, een indruk
die nog versterkt werd omdat tussen het gebladerte zich ook een
bamboeplant naar voren drong.
Dat zoiets nog bestond
onder de rook van een grote stad, was op zichzelf een wonder.
Op het terras werd
opgewacht door een vrouw van een jaar of vijftig. Wij stelden ons
voor. "Hallo", zei ze, "Ik ben Tanja. Tanja Brak.
Jullie zijn de eersten".
Wij besloten om direct
met de bezichtiging te beginnen, maar eerst nam Bob afscheid. Hij
moest terug om het andere echtpaar op te halen. Even later hoorden wij
hoe het bootje zacht pruttelend vertrok.
Op zichzelf was het
huisje niet zo groot, zo'n tachtig vierkante meter, maar alles was er:
gas,licht, water, electriciteit, ja zelfs telefoon en televisie. Ooit,
zo vertelde mevrouw Brak, was het eigendom geweest van een bekende
Amsterdamse bloemist, die de grond erom heen had gebruikt om allerlei
planten te telen. Bij de verkoop zou trouwens ook de hele inboedel
overgaan, inclusief het bootje en de zeilplanken die in het schuurtje
naast het huis lagen.
Op dat moment ging de
telefoon ging. Mevrouw Brak nam op.
"Nee", zei
ze in de hoorn, "het is nog niet verkocht. U kunt vanmiddag
komen. Dan wordt u opgehaald met een bootje. Ach, nu meteen? Tsja,
komt u dan maar drie uur". Mevrouw Brak legde neer.
"Hier heb ik",
zei ze, "het huurcontract voor de grond. Ik stel voor dat u dat
eerst leest".
Ik pakte het contract
aan, vijf aan elkaar geniete velletjes, en probeerde te lezen.
Weer ging de telefoon.
"Hallo",
zei mevrouw Brak, "jazeker, het is nog altijd te koop. Inderdaad,
het ligt helemaal privé in beschermd natuurgebied".
Opnieuw maakte mevrouw een afspraak. Toen ze had neergelegd wendde ze
zich tot ons en zei: "Ik neem aan dat u wilt weten waarom ik dit
huis verkoop. Dat komt omdat ik Bob heb ontmoet. Bob is een Amerikaan
van Nederlandse afkomst.
In Amerika bezit hij
een groot stuk land. Ik ga binnenkort met hem mee naar Amerika, daar
zullen wij genoeg natuur hebben".
In de verte klonk het
geluid van een naderend bootje. Dat moest Bob zijn met het andere
echtpaar. Mijn vrouw en ik keken elkaar aan en wij voelden dat wij
geen minuut te verliezen en dat het tijd was om tot actie over te
gaan.
"Dit huisje",
zei ik, "is precies wat wij zoeken. Wij willen het graag kopen en
zijn bereid de vraagprijs van 99,000 gulden te betalen".
"Heel mooi",
zei mevrouw Brak, "daar gaan wij een kopje thee op drinken".
Mevrouw Brak liep naar
de keuken en zette een ketel water op. Terwijl zij daar mee bezig was,
legde Bob het bootje aan en even later kwam hij samen met het echtpaar
binnen. Wat ongemakkelijk schudden wij het echtpaar de hand. Ze
heetten Teun en Pia. Nog onwetend van het bod dat wij zojuist hadden
uitgebracht, begonnen ook zij het huisje te bekijken. Dat alles
gebeurde zwijgend, want niemand leek de behoefte te hebben om te
spreken. Na een rondgang door de kamers en de tuin, keerde het
echtpaar terug.
"Wij hebben er
over nagedacht", zei Teun tegen mevrouw Brak, "en wij willen
het huisje graag kopen. Het geld is geen probleem. Dat kan ik de
volgende week regelen".
Dit was niet het
moment om een onduidelijkheid te laten bestaan.
"Ook wij kunnen
de financiering de volgende week rond hebben", riep ik.
"Ik dacht dat
wij de eerste rechten hadden", zei Teun afgemeten.
Mevrouw Brak stond op
en begon door de kamer te lopen.
"Tsja, dat is
nou vervelend", zei ze, "ik heb Teun en Pia de eerste optie
beloofd, maar deze mensen waren er het eerst hier aanwezig en hebben
al een bod gedaan. Ik weet niet wie van de eersten nu eigenlijk de
echte eerste is. Wat een nare toestand! Ik heb mij nooit gerealiseerd
dat dit zou kunnen gebeuren. Het is allemaal mijn fout, ik voel mij
daar heel schuldig over".
Er viel een pijnlijke
stilte, waarin iedereen tevergeefs naar een oplossing zocht. Tenslotte
kwam mijn vrouw met een voorstel.
"Kunnen wij niet
loten?", zei ze
"Loten om een
huis?", vroeg Pia.
"Waarom niet? In
dat geval zullen de winnaars heel gelukkig zijn, terwijl de verliezers
pech hebben gehad. Maar de verliezers zullen niet het gevoel hebben
dat zij onfatsoenlijk zijn behandeld".
Teun en Pia trokken
zich in de tuin terug en wij zagen hoe zij, staande onder de
rododendrons, het voorstel bespraken. Even later traden zij weer
binnen.
"Wij gaan
akkoord", zei Teun, "maar laten wij het nu meteen doen".
Er werd afgesproken
dat Bob een rijksdaalder op zou gooien. Teun en Pia kozen kop, zodat
voor ons automatisch munt overbleef. Hoog zeilde de rijksdaalder door
de lucht en je kon horen hoe hij even het plafond aantikte om
vervolgens wentelend terug te vallen. Toen ketste hij op de houten
vloer, rolde naar een hoek, waar hij na een laatste stuipbeweging
bleef liggen. Bob was als eerste bij zijn rijksdaalder.
"Munt!",
riep hij.
Mijn vrouw barstte in
huilen uit, terwijl Teun en Ria bijzonder sip keken. Het duurde enkele
minuten, voordat het tot iedereen doordrong wat er was gebeurd. Op het
terras gingen wij rond de tafel zitten. Mevrouw Brak schonk een kopje
thee.
"Het is voor
jullie natuurlijk bijzonder zuur, maar als de koop gesloten is, willen
wij jullie toch een dinertje aanbieden", zei ik grootmoedig tegen
Teun en Pia.
Ze knikten zonder al
te veel enthousiasme. Toen zij hun thee op hadden, namen zij afscheid.
Zij liepen naar de steiger en stapten in het bootje. Opnieuw trok Bob
aan het koord van de motor en even later zagen wij hoe het bootje
verdween tussen het riet. Met mevrouw Brak keerden wij terug naar het
terras om de komende zaken te bespreken.
"Pfff...",
zei mevrouw Brak, "in mijn praktijk als homeopathisch
gedragstherapeut heb ik toch veel meegemaakt, maar dit soort
gebeurtenissen zijn pas echt opwindend".
Homeopathisch
gedragstherapeut? Zelfs op dit ogenblik hadden wij nog verstandig
kunnen zijn, maar wij prijsden ons gelukkig en beaamden de woorden van
mevrouw Brak. Wij liepen ons toekomstige huisje nog een keer door.
"Weliswaar wordt
het huis van u", zei mevrouw Brak", "maar u weet dat u
de grond moet huren van een boerenfamilie voor zes duizend gulden per
jaar. Ik zal u binnen een paar dagen aan de familie voorstellen, dan
kunt u met hun de details regelen".
Intussen was ook Bob
met zijn bootje teruggekeerd. "Vanaf het eerste moment dat ik
jullie zag", zei hij stralend, "wist ik dat jullie
voorbestemd waren om het huisje te krijgen. Ik kan
zien dat jullie er heel happy zullen worden". Wij voelden ons
gevleid door die woorden. Wij maakten de noodzakelijk afspraken,
drukten mevrouw Brak de hand en toen voer Bob de bootsman ons naar de
wal.
Op het water was het
koeler dan bij onze aankomst. Vanuit het zuiden kwam de wind opzetten.
Toen Bob ons had afgezet en wij weer bij de auto stonden, omhelsden
wij elkaar. Daarna reden wij naar huis.
"Dat loten was
heel slim van mij", zei mijn vrouw niet zonder trots, "als
zij op hun rechten waren blijven staan, hadden wij geen kans gehad.
Maar nu kregen wij tenminste nog vijftig procent kans".
Buiten werd de lucht
inktzwart en een tornado boorde zich uit het hemelgewelf naar beneden.
In Rozendaal ging een tent de lucht, waarbij een dode viel. Op het
IJsselmuur verdronken twee plankzeilers, maar dat lazen wij pas
maandag in de krant. Mijn vrouw keek naar de lucht en zei: "Als
dat maar geen omen is".
"Hahaha!",
lachte ik, "wij zijn rationele mensen, die niet in dat soort
dingen geloven".
* * *
"Er staan wel
een paar rare dingen in", zei mijn vrouw, toen zij thuis het
meegekregen huurcontract had gelezen. En legde ze uit: "Wij kopen
het huisje van mevrouw Brak, maar wij huren de grond van boerin Truida
van der Hoeven en haar man Gijs. De tijdsduur van de huurovereenkomst
is telkens één jaar en kan eenzijdig worden opgezegd. Er
staat ook in dat bij beëindiging van het contract de huurder
gehouden wordt alle opstallen te verwijderen. Bovendien krijgt die
boerin als verhuurder van de grond ook nog eens tien procent van de
koopsom".
Mijn vrouw belde met
mevrouw Brak. Dat eenjarig contract, stelde mevrouw Brak ons gerust,
is geen probleem. In de acht jaar dat zij er had gewoond, was de huur
steeds stilzwijgend verlengd. Truitje en Gijs mochten boeren zijn, het
waren ook heel redelijke mensen. Wij zouden dat zelf wel merken.
"Het lijkt mij
toch verstandig dat wij proberen die grond voor een jaar of tien te
huren", zei mijn vrouw. Een paar dagen later reden wij richting
Loosdrecht voor het gesprek met Truitje en Gijs van der Hoeven. Het
vooruitzicht dat eigenaar zouden worden van een klein paradijs, gaf
ons het gevoel dat wij zeldzaam bevoorrechte mensen waren.
Truitje stond in de
tuin haar was op te hangen.
"Jullie hebben
het contract gelezen", zei Truitje, toen wij even later in de
boederij om de tafel zaten, "hebben jullie daar nog wat aan toe
te voegen".
"Wij vroegen ons
af of wij de huur niet voor tien jaar kunnen vastleggen", zei
mijn vrouw. "Uiteraard met de jaarlijkse indexering erbij",
voegde zij er haastig aan toe.
Truitje schudde haar
het hoofd.
"Dit contract is
door een echte notaris opgesteld. Dat kun je niet zo maar veranderen.
Het is zoals het is. Voor alle huisjes die wij verhuren, geldt
hetzelfde contract. Het zou wat moois worden als wij met iedereen een
apart contract zouden afsluiten. Dan kunnen wij wel aan de gang
blijven".
"Stel nu eens",
zei ik, "dat u na een jaar de huur opzegt. Dan kunt u ons ook nog
verplichten het huisje te verwijderen. Hoe stelt u zich dat voor? Dat
wij het afbreken of het op onze schouders meenemen?".
"Maar dat is toch
helemaal niet in ons voordeel!", viel Gijs plotseling in, "dan
moeten wij een nieuw huisje laten bouwen en daar geeft de gemeente
niet zo maar toestemming voor in een beschermd natuurgebied. Ze daar
tegenwoordig heel streng in".
"Maar als het
toch niet in uw voordeel is de huur op te zeggen", zei mijn vrouw",
kunnen wij net zo goed een contract voor tien jaar afsluiten. Ook
zouden wij een zinnetje kunnen toevoegen, waarin staat alles, zoals
dat heet, in redelijkheid en billijkheid overeen is gekomen en zal
worden nagekomen".
Truitje zag daar
weinig in.
"Het contract is
gemaakt door een echte notaris", herhaalde ze, "jullie
kunnen het tekenen of niet tekenen. Dat is aan jullie".
Enigszins bedrukt
reden wij naar huis.
"Er zit
natuurlijk een risico in", zei mijn vrouw tenslotte, "maar
het lijken mij eerder domme dan slechte mensen. Ze zijn gewoon erg
onzeker en daarom klampen ze zich vast een contract dat door een echte
notaris is opgesteld".
De geur van het kleine
paradijs oefende nog altijd zijn bedwelmende werking uit.
"Dat denk ik ook",
viel ik mijn vrouw bij, "bovendien heeft mevrouw Brak daar al
acht jaar probleemloos gewoond. Die verzint dat niet, die is
psychiater. En als wij het niet doen, staan er morgen tien anderen
klaar om dat huisje over te nemen. Het is echt iets voor ons om de
hemel mis te lopen, omdat wij spoken zien".
Omdat de huurder tien
procent van het koopsom zou krijgen, moest de verkoop plaats vinden,
voordat het huurcontract kon worden getekend. Een paar dagen later
sloten wij een hypotheek. Mevrouw Brak en haar vriend Bob waren zo
vriendelijk om helemaal naar ons huis te komen om daar de koopakte te
tekenen. Wij trokken een fles champagne open. Nog diezelfde middag zou
een bedrag van 99.000 gulden van onze rekening worden afgeschreven.
* * *
De dag nadat wij de
koopsom van 99.000 gulden aan mevrouw Brak hadden overgemaakt, reden wij
richting Loosdrecht. Niet om het huurcontract voor de grond te
ondertekenen - dat zou over twee dagen gebeuren - maar om onze eerste
bewonersvergadering bij te wonen. Ons huisje was namelijk verbonden met
tien andere huisjes door middel van een waterleiding en een
elektriciteitskabel die de bewoners hadden laten aanleggen. De financiële
huishouding van deze gezamenlijke voorziening werd gevoerd door een van
de bewoners, de heer Ruffels, en het was op deze middag dat de heer
Ruffels uitleg zou geven van de stand van zaken.
In Loosdrecht stapten
wij aan boord van het bootje dat ons bootje was geworden en voeren naar
de recreatiewoning, waar de bewonersvergadering werd gehouden. Een warme
damp hing boven het water, in de bomen floten onzichtbare vogels en weer
hoorden wij de koekkoek.
Even later legden wij
aan bij een soortgelijk huisje dat wij hadden gekocht. In volle
woonkamer zaten zo'n twaalf mensen in vergadering bijeen. Zo te zien
bevonden zich onder de aanwezigen verschillende echtparen. Op een
rotanstoel zat een moeder met een hangerig zoontje op schoot en op de
bank in de hoek hielden twee in elkaar verstrengelde vrouwen elkaars
hand vast. Meneer Ruffels opende de vergadering.
"Hartelijk welkom",
zei hij, "om maar meteen met de deur in huis te vallen, wij kampen
dit jaar met een aantal problemen. Van Dreumelen van huisje 4 heeft tot
dusver geweigerd de elektriciteitsrekening betalen en de familie
Terstege wil de aanlegkosten van de kabel terug, nu zij hun huisje
proberen te verkopen".
"Geen sprake van",
zei een stem achterin de kamer, "als Terstege zijn geld terug wil,
moet hij dat maar verhalen op de nieuwe koper".
"Dat heb ik
Terstege ook gezegd", viel meneer Ruffels bij, "ik geloof niet
dat iemand van ons iets in die richting wil vergoeden".
Er viel een korte
stilte.
"Mooi", ging
meneer Ruffles verder, "maar dat neemt niet weg dat er een
kastekort dreigt van vier duizend gulden. Ik neem aan dat dat wel goed
komt, zoals elk jaar, maar voor mijzelf heb ik besloten met dit werk op
te houden. Ik denk er ook over het huisje te verkopen. Er moet dus voor
mij een opvolger worden gezocht. Zijn er gegadigden?".
Meneer Ruffles keek
verwachting de kamer rond, maar er kwam geen reactie.
"En jij, Gerard?",
vroeg meneer Ruffles, terwijl hij zich wendde tot een man die juist een
pijp had opgestoken.
"Wie, ik? Dat is
echt niets voor mij. Van boekhouden weet ik niets af, daar ben ik
helemaal het type niet voor, maar misschien is het iets voor onze
nieuwkomer?".
Alle aandacht viel nu
plotseling op mij.
"Eh...", wierp
ik tegen, "ik ben hier vanmiddag vooral om mij te oriënteren.
Het lijkt mij niet verstandig om onmiddellijk zo'n verantwoordelijke
taak op mij te nemen".
"Zoals u wilt",
zei meneer Ruffles zuinig, "wist u trouwens dat de kabel op uw
terrein nog boven op de grond ligt? Ik zal u binnenkort een schop en
paar laarzen komen brengen, dan kunt meehelpen die kabel in te graven".
Nog voordat dit
onderwerp kon worden afgesloten, kwam een van de in elkaar verstrengelde
vrouwen tussenbeide: "Even iets anders. Hoe zit het bij jullie met
de huur? Die is bij ons dit jaar door Van der Hoeven verdubbeld van
veertien honderd gulden naar achtentwintig honderd gulden".
"Bij ons van
zestien naar tweeëndertig honderd", zei de man met de pijp.
"En wat betalen
jullie?", vroeg hij aan mijn vrouw".
"Vijf duizend".
De man met de pijp
haalde verbouwereerd zijn pijp uit zijn mond en floot tussen zijn
tanden.
"En valt daar
niets tegen te doen?", vroeg mijn vrouw.
"Tegen te doen",
lachte de man met de pijp schamper, "ja, dan loop je de kans dat je
de huur van de grond wordt opgezegd en dan kun je je hele huis op je
eigen kosten laten afbreken".
In het gezelschap stond
nu geagiteerd een man op. Hij sprak met de ingehouden woede van iemand
die zichzelf desondanks nog een zekere waardigheid probeert te geven.
"Jullie weten",
riep hij, "wat mij is overkomen. Nadat ik ruzie heb gekregen met
Van der Hoeven is hier alles misgegaan".
"Dat is je eigen
schuld", zei een oudere dame, die tot dusver had gezwegen, "jij
hebt de Truitje van der Hoeven een stomme trut genoemd".
"Maar daar heb ik
mijn excuses voor aangeboden! En wat is er daarna gebeurd? De ramen in
mijn huisje zijn ingegooid. Mijn steiger is vernield. Er zijn spullen
uit de schuur gestolen. Mijn auto is beklad. Ik word voortdurend anoniem
opgebeld. Mijn huisje ligt er nu zo vervallen bij dat ik het niet meer
kan verkopen. Dat is een schadepost van zeker veertig duizend gulden.
Dat verlies neem ik op de koop toe, want niets is mij liever dan hier
weg te komen. Dat is wat ik nu gaan doen. Ik ga nu afscheid van jullie
nemen. Maar één ding raad ik jullie aan. Richt een
bewonersvereniging op! Bescherm je tegen willekeur. Mijn advocaat kan
jullie precies uitleggen hoe je dat moet doen. Als jullie dat willen,
geef ik jullie zijn adres".
Iedereen zweeg.
"En dan neem ik nu
afscheid", zei de geagiteerde man.
Hij ging de kamer rond
en gaf alle aanwezigen een hand. Een vrouw, die kennelijk zijn
echtgenoot was, stond op en zei met haar tasje in de hand: "Tsja,
dat is het dan". Samen verlieten zij de kamer en even later hoorden
wij de motor van een boot starten. Door het raam zagen wij nog hoe zij
tussen het riet wegvoeren.
"Kom", zei
mijn vrouw, "voor ons is het ook tijd om te gaan".
Uit de reigersnesten in
de kruinen van de bomen klonk het gekwetter van een felle strijd om
voedsel, maar daarvoor hadden wij geen aandacht toen wij terugvoeren.
Thuis gekomen probeerden wij de situatie zo rationeel mogelijk te
beschouwen. Het was natuurlijk mogelijk om wat wij op de
bewonersvergadering hadden gehoord zo veel mogelijk te verdringen, maar
in dat geval zou, zo vreesden wij, de angst toch blijven knagen, zoals
bij een soldaat die zich schuil moet houden in vijandelijk gebied.
Aan de andere kant
konden wij ook trachten de koop ongedaan te maken, bijvoorbeeld door een
beroep te doen op de juridische bepaling dat de verkoper van te voren
voldoende informatie dient te verschaffen over het verkochte object,
maar het onaangename hierbij was dat mevrouw Brak al in het bezit was
van die 99.000 gulden, zodat van haar kant weinig medewerking te
verwachten was. Wij hadden ons, hoe dan ook, gemanoeuvreerd in een
situatie waarin wij afhankelijk waren van anderen, dat zagen wij nu wel
in. Het huisje daar tussen het riet, dat was een klein paradijs, maar de
anderen die de sleutel moesten afstaan, die waren om het Sartre te
spreken de hel. Natuurlijk beseften wij dat deze gedachte niets anders
kon zijn dan een puur filosofische, want het vervelend was nu juist dat
wij in de praktijk niets anders konden dan af te wachten wat die anderen
met ons voorhadden.
De gelegenheid om de
kwestie op te lossen, deed zich twee dagen later voor toen wij
telefonisch werden geroepen voor een nieuwe bijeenkomst. Om de tafel in
de tuin zaten Truitje, mevrouw Brak, haar vriend Bob en wij. Truitje nam
het woord.
"Ik heb gehoord",
zei ze, terwijl ze zich tot ons richtte, "dat op de
bewonersvergadering de vreselijkste dingen over ons zijn gezegd. Jullie
hebben nu het koopcontract voor het huisje getekend, maar het lijkt mij
dat alvorens wij het huurcontract tekenen voor de grond waar het huisje
op staat, jullie eerst maar eens moeten gaan navragen wat er van die
dingen waar is".
"Hoe bedoelt u?",
vroeg mijn vrouw.
"Ik bedoel",
zei Truitje, dat u in de buurt zou kunnen informeren wat voor soort
mensen wij eigenlijk zijn".
Het bleef even stil,
want een dergelijk onderzoek lokte ons niet erg.
"Ik weet niet of
wij daartoe in staat zijn", antwoordde ik tenslotte.
Truitje snoof met enig
misprijzen. Daarna wendde ze zich tot mevrouw Brak.
"Heb jij die mensen
verteld dat de waterdruk van het huisje te laag is en dat regelmatig de
elektriciteit uitvalt?".
"Maar dat was toch
verholpen", zei mevrouw Brak zuur.
"O ja? Ik hoor van
de andere bewoners toch regelmatig klachten. Je bent toch wel eerlijk
geweest tegen deze mensen?".
De uitwerking van deze
woorden was verrassend. Mevrouw Brak, de homeopathische
gedragstherapeute, barstte in huilen uit. Ze begon luid te snikken, maar
ondanks dit vertoon van hulpeloosheid bleek Truitje onbewogen.
"Zo lang de
situatie zo is als ze is", kan het huurcontract niet getekend
worden", zei ze beslist.
"Mag ik u er dan op
wijzen", wierp mijn vrouw voorzichtig tegen, "dat wij nu een
huisje hebben gekocht waar wij niet op kunnen, omdat wij niet op de
grond mogen waarop ons huisje staat".
"Dat vecht u dan
maar uit met mevrouw Brak", zei Truitje.
Ze stond op en verdween
in de boerderij.
In een bedrukte stemming
reden wij niet veel later naar huis. "Wat is dat mens gemeen",
snikte mevrouw Brak achterin de auto. Terug in Amsterdam namen wij
afscheid. Voorzichtig stelden wij voor om het huisje van ons terug te
kopen, of om de koop anderszins ongedaan te maken. Ze zou erover
nadenken, zei mevrouw Brak, nog altijd met de zakdoek in haar hand.
Er volgde een week van
angstig afwachten. Af en toe belde mevrouw Brak op. Ze zei dat ze die
99.000 gulden nog niet had teruggestort, maar dat ze nu probeerde het
huisje door te verkopen. De dag naderde dat mevrouw Brak naar Amerika
zou emigreren.
Op een avond belde niet
mevrouw Brak, maar Bob. Opgesteld door een advocaat lag het contract
klaar dat de terugverkoop zou regelen. Het ging om 99.000 gulden, minus
tien procent van de koopsom, minus een jaar voor de huur van de grond,
minus allerlei bijkomende kosten, tezamen 29.000 gulden, zodat er, zo
rekende Bob voor, er nog altijd 70.000 gulden overbleef.
"Dat is standaard",
zei mevrouw Brak, toen de volgende dag het nieuwe contract werd
getekend. Huilen deed ze niet meer. Ze probeerde het te onderdrukken,
maar ergens zag ze er stralend uit.
Wij hebben getekend. Wat
moesten wij anders?
Twee maanden later
kwamen wij mevrouw Brak en Bob nog een keer tegen, toen ze inkopen aan
het doen waren op de Albert Cuyp. Kennelijk is de emigratie toch niet
doorgegaan.
NRC-Handelsblad juni - juli 1998 © Max Pam
|