Het lichaam

        Terwijl niemand meer gelooft in de maakbare samenleving, schijnt de maakbaarheid van het fysieke lichaam steeds dichterbij te komen. Onder de kop "Wij zijn God" staat deze week op pagina 24 van De Groene een mooi stuk over de genetische modificatie in wat "postmenselijke tijdperk" wordt genoemd. In Illinois is inmiddels de eerste "ontwerpbaby" ter wereld gebracht. Dat jongetje is slechts geboren om de genetisch gemanipuleerde cellen die zijn lichaam bevat naar het beenmerg van zijn zieke zusje te transplanteren.
        Het is maar een begin. Marvin Minski, in het stuk aangeduid als een van de grondleggers van de kunstmatige intelligentie, heeft voorspeld dat het binnenkort mogelijk zal zijn om herinneringen aan de hersenen te onttrekken en ze onveranderd op diskette te bewaren. Herinneringen zijn vaak zo rudimentair en zo verzonnen dat ik mij nauwelijks kan voorstellen hoe dat aftappen in zijn werk moet gaan, maar in ieder geval zou op deze manier tegemoet worden gekomen aan de klacht van Karel van het Reve, die het ooit eens betreurde dat met zijn dood ook de gedachten aan bepaalde personen verdwijnen.
        Op pagina 2 van diezelfde Groene klinkt echter een heel ander geluid. Daar schrijft hoofdredacteur Martin van Amerongen over zijn ervaringen met de dood. De toon van zijn stukje is bijna luchtig, tot hij besluit met: "Nu ben ik zelf aan de beurt (kanker aan de slokdarm), zij aan zij met mijn zuster (borstkanker), want 'nooit komen rampen eenzaam als verspieders', zoals William Shakespeare zei. Mijn aandoening is inoperabel. Ik ben er trouwens tamelijk rustig onder, al had ik graag nog een paar jaar geleefd. Wel was het nogal moeilijk het mijn kinderen te vertellen".
        Zo'n alinea kerft in je geheugen, vooral bij een journalist die praktisch over alles heeft geschreven maar heel weinig over zichzelf. Schrijven is zijn lust en zijn leven, maar aan "berichtgeving over de eigen navel" had hij een afgrondelijke hekel, zoals altijd zei. Ik merk dat ik al een verleden tijd aansla, maar Van Amerongen kennende is dat helemaal verkeerd en zal hij met schrijven doorgaan tot het bittere einde.
        Van Amerongen merkt op dat hij pas heel laat in aanraking is gekomen met de dood. Dat had ik ook. Ik was al tegen de veertig toen ik tijdens een ochtendwandeling een plof achter mij hoorde. In een plas bloed lag een man op de straat die zojuist uit een raam was gesprongen. Uit het belendende huis stormden een paar mensen te voorschijn, die zich onmiddellijk over hem heen bogen. De man hijgde zwaar. In mijn ongelooflijke naïveteit dacht ik nog: die brengen ze naar het ziekenhuis en daar wordt hij wel opgeknapt. Maar toen ik de volgende dag informeerde hoe het was afgelopen, kreeg ik te horen dat de man dood was.
        Van Amerongen beschrijft Piet de Schildpad als zijn eerste dode: "Die bewoog plotseling niet meer, waarna de familie hem een eerlijk zeemansgraf heeft bezorgd vanaf de brug over de Nieuwe Prinsengracht". Dat klopt volgens mij niet helemaal. Toen ik als jongmaatje in de journalistiek begon, bewoonde Van Amerongen een klein kamertje op de redactie van Vrij Nederland. Ik gebruik expres het woord bewoonde, want de inrichting van dat kamertje was erg huiselijk. Er lag een Perzisch tapijtje en naast de doos sigaren stond altijd een vaasje verse snijbloemen. Op een keer liet Van Amerongen zich ontvallen dat aan zijn woninkje ter redactie eigenlijk alleen nog een kanariepiet ontbrak.

        Dat liet ik mij geen twee keer zeggen. Ik wachtte tot zijn verjaardag en kocht in de dierenwinkel een kooi met een gele kanarie erin. Die zette ik in zijn kamertje en stelde mij vervolgens verdekt op. Toen Martin binnenkwam, kneep hij bij de aanblik van de vogel even één oog dicht, maar vertrok verder geen spier. Hij verzorgde de kanarie nauwgezet en noemde hem Otto, naar Otto Weininger, die rare Weense filosoof die zich op 23-jarige leeftijd in het sterfbed van Beethoven een kogel door het hart heeft geschoten. De kanarie is voor een kanarie behoorlijk oud geworden, maar op een gegeven dag lag hij toch met zijn pootjes omhoog.
        Er is toen nog een Otto 2 gekomen, zo goed beviel het kwinkelerend gezelschap. Martin, hou je taai. Ik zou graag willen dat die genetische modificatie op tijd is om een Van Amerongen 2 te maken.

NRC\Handelsblad, 9 maart 2001


terug naar de inhoudspagina