Waarom de hoge hoed der historie mij boven de pet
gaat
Jaren lang is Sybren Polet
beschouwd als de exponent van een stroming die door haar vijanden de Nieuwe
Wartaal werd genoemd. Zelf sprak hij liever van "experimenteel" en
van "ander proza". Ik weet niet of het de bedoeling was, maar om
sommig werk van Polet heb ik wel moeten lachen. Neem bijvoorbeeld het gedicht
Nieuwmarkt, dat Polet schreef naar aanleiding van de rellen in
Amsterdam:
Vooral die loden kloten van
Lammers & Samkalden, is dat leuk of niet? Verder is in dit vers het hele
instrumentarium van de late experimentelen te vinden: de vreemde interpunctie,
het ogenschijnlijk willekeurig inspringen en het gebruik van &, // en
andere excentrieke tekens. Natuurlijk moet er ook altijd iets tussen haakjes
staan, een gewoonte die hier extra cachet krijgt om dat de zin tussen haakjes
met een dubbele punt begint.
Dat niet iedereen even
enthousiast was over Polets andersoortig taalgebruik ligt voor de hand. In een
recent interview heeft Polet gezegd dat de kritiek op zijn werk hem zo heeft
aangegrepen dat er voor hem niets anders op zat dan te zwijgen. De strijd tegen
de burgerlijke realisten en hun cynische aanhang leek niet te winnen. Bijna
twintig jaar heeft hij dat zwijgen geduurd. Zelfs de maandeenheden die hem
lange tijd via het Fonds van Letteren bleven toevloeien, omdat men vond
dat er in een onze literatuur een plaats moest blijven voor dat andere proza,
prikkelde hem niet.
Maar in de jaren negentig kwam
de schrijver van Breekwater en van De Sirkelbewoners eindelijk
terug. In een rap tempo verscheen een aantal nieuwe titels, waarbij de mare
ging dat Polet als een bekeerling het verstaanbare en zelfs het leesbare tot
zijn credo had gemaakt. Deze transformatie zou zijn hoogtepunt hebben gevonden
in het zojuist verschenen De hoge hoed der historie, dat volgens de
flaptekst door Polet zelf als zijn magnum opus beschouwt. Het is inderdaad een
kloek boek van 430 pagina's en de titel geeft al aan dat de schrijver zich voor
een grootse taak heeft gesteld.
Laat ik beginnen met de oude
fans van Polet gerust te stellen. De transformatie is niet zodanig dat Polet nu
klassieke romans is gaan schrijven. Hele stukken zijn nog altijd genoteerd in
die even moeizame als duistere stijl die wij van vroeger kennen. Zo zijn wij
nog niet op pagina 13 of wij krijgen al een volzin voorgeschoteld, die de
Polet-fan ongetwijfeld als een feestelijke traktatie zal beschouwen: "Daar
waren ze, de bedelaars die voor blinden speelden, zij die aan de zich
vergapende buitenlui hun bloederige winsels toonden, vers van het koeienbloed
dat ze in een blaas bij zich droegen, de man met de dansende, gemuilkorfde beer
- het was of hij in dertig jaar niet weg geweest was, in bijna veertig jaar,
dezelfde door de omstanders gesarde beer -, dezelfde gedrochtelijke nar, alleen
iets ouder - of iets jonger! -, dezelfde mismaakten - alleen meer, meer? -,
dezelfde gekken die met stokken geprikt en achtervolgd werden door troepen
stenen werpende jongens, de relikwieënverkopers met hun splinters van het
kruis van Jezus, de papiertjes met magische tekens, geneeskrachtige spreuken,
de kwakzalvers met hun levensverlengende kruiden en stinkende medicijnen - hoe
stinkender hoe groter het geloof erin -, o hoe kende hij het, kende het, als de
stank waarin hij zelf geleefd had, zij het ten dele erboven, maar daar stonk
het ook".
Het is even doorbijten zo'n
zin, maar dan heb je ook wat. Het wemelt trouwens in De hoge hoed der
historie van dit soort lintwormen, lintwormen die - een woord na de komma
herhalen, dat doet Polet ook graag - de ware fan alleen maar in verrukking
kunnen brengen. Diepzinnigheden in alle soorten en maten kom je ook regelmatig
tegen. Op pagina 124 schrijft de meester bij voorbeeld: "Ik voelde mij als
een vlinder die maar één dag leeft, iedere dag opnieuw
één dag, dag na dag . En als hij niet meer leeft dan weet hij het
niet en als hij weer leeft weet hij niet dat hij al geleefd heeft en hoe lang,
noch dat het mogelijk is om ook morgen te leven".
Zo is het maar net.
Nu weet ik ook wel dat je een
boek niet alleen kunt prijzen omdat er zulke mooie zinnen in staan. Een goed
boek is namelijk meer dan alleen een verzameling mooie zinnen. De vraag is
slechts: waarin zit hem nu precies de meerwaarde van De hoge hoed der
historie? Het antwoord op die vraag ligt in de manier waarop Polet door de
geschiedenis heengaat. Die doet namelijk sterk denken aan de springveer waarop
uitvinder Willy Wortel zich door Duckstad verplaatst. Dertien verhalen vertelt
Polet in De hoge hoed der historie en allemaal spelen zij in een andere
tijd met andere hoofdpersonen. Nero komt er in voor, maar ook Rotschild,
Reagan, Elvis en nog vele anderen, waarvan Polet de namen ooit eens heeft
opgezocht in de encyclopedie. Nooit wordt helemaal duidelijk wat die verhalen
met elkaar gemeen hebben, maar dat is voor de echte fan juist de grote kracht
van Polets schrijven.
De werken van Polet zijn
natuurlijk uniek, maar misschien is De hoge hoed der historie nog het
best te vergelijken met A history of the world in 101/2 chapters van
Julian Barnes. De pretentie is dezelfde, namelijk aan de hand van historische
figuren en gebeurtenissen een persoonlijke geschiedenis te schrijven, maar voor
de rest is er een wereld van verschil. Het taalgebruik van Barnes is helder,
zijn eruditie komt voort uit eigen onderzoek en zijn verhalen zijn erop gericht
de lezer te doen geloven dat zijn keuze van de meest uiteenlopende
gebeurtenissen niet toevallig is. Bovendien valt de roman van Barnes heel goed
te lezen, ook als je nog niet eerder met het oeuvre van Barnes in aanraking
bent geweest.
Gelukkig is dat bij Polet
allemaal niet het geval. Bij hem is de opbouw als het leven zelf, namelijk
chaotisch. Nu is men in zijn argeloosheid wellicht geneigd te denken dat het
ontbreken van een herkenbare structuur bij Polet voortkomt uit onmacht, maar
dat is bij iemand die al zo lang meeloopt natuurlijk totaal onaannemelijk. De
structuurloosheid is niets anders dan een briljante uitwerking van een literair
programma.
Om dit te demonstreren, wil ik
nog een keer Polet zelf aan het woord laten. Het gaat om een passage die op
pagina 151 begint en die - uiteraard - tussen haakjes staat: "(De
nostalgie naar geschiedenis was groot, was groter geworden naar onledigheid en
gedwongen rust waren toegenomen, dat wil zeggen, nadat een bepaalde grens van
lethargie bereikt en overschreden was -, nostalgie vooral naar
archaïsche-romantische taferelen en daarvan weer de meer gewelddadige:
naar de tijden dus dat er iets gebeurde, het deed er niet wat, althans
nu niet, in aanmerking genomen dat de belangstelling in het algemeen minder
uitging naar objectieve historie - voor zover die bestond - dan naar subjectief
ervaren van een historisch gebeuren, naar bewerkingen dus, door je zelf of door
anderen; vaststaande gegevens vormden, desgewenst, alleen het kader waarbinnen
de verbeelding te werk: geschiedenis was voor de levenden, waaraan
cynici toevoegden: en de toekomst voor de doden. Het heden bestond niet of
nauwelijks. De rest was reflectie, verbeelding of reflectie. De rest!)".
Zelden heb ik iemand op zo'n
ingewikkelde wijze zien uitleggen dat er ook een persoonlijke beleving van de
geschiedenis bestaat. Kortom: om, zoals Polet doet, van niets iets te kunnen
maken, dat is eenvoudig geniaal. Tenzij je natuurlijk vindt dat hij van iets
niets maakt.
HP\De Tijd, 29 oktober 1999 © Max Pam
|