De wollige woede van Rushdie
Het kan helemaal geen kwaad wanneer een buitenlandse auteur een keer het
boekenweekgeschenk schrijft, maar het is de vraag of de CPNB met Salmon Rushdie
een goede greep heeft gedaan. Op zichzelf verdient Rushdie onze achting, vooral
omdat vorige maand weer enkele islamitische malloten de fatwa tegen de
ongelukkige schrijver hebben hernieuwd. Het is daarom extra belangrijk dat de
steun aan Rushdie niet alleen symbolisch van aard blijft.
Maar na lezing van Woede, Rushdie's literaire geschenk aan ons, houd ik
toch mijn twijfels. Allereerst de dikte. Traditioneel is het boekenweek zo'n
honderd pagina's dik. Het is bedoeld om niet-lezers aan het lezen te krijgen.
Daarbij hebben bijna alle eerdere auteurs aangevoeld dat het boekenweekgeschenk
niet al te hoogdravend kan zijn. Het kan niet de bedoeling zijn die beginnende
lezertjes en lezeresjes direct te laten verdwalen in dat boze literaire bos.
Van Hermans tot Mulisch, van Hella Haasse tot Renate Dorrestein, en zelfs van
Cees Nooteboom tot Cees Nooteboom, hebben de Nederlandse schrijvers die
eenvoudige opzet begrepen - alleen Rushdie deed dat niet.
Misschien is het hem door Henk Kraima van de CPNB niet goed uitgelegd. Rushdie
zei er zelf over dat hij wel van plan is geweest zijn geschenk tot honderd
pagina's te beperken, maar "dat een boek nu eenmaal zijn eigen omvang
bepaalt". Dat is een flauw argument en eigenlijk ook een beetje beledigend
voor al die Nederlandse schrijvers die bij het vervaardigen van het
boekenweekgeschenk kennelijk niet ineens te maken kregen met boeken dat hun
eigen omvang bepaalden. Het argument van Rushdie doet mij een beetje denken aan
een sketch van Kooten & De Bie. Waarom weet ik niet meer, maar De Bie had
zich laten aanpraten dat het mode was om een te nauwe spijkerbroek te
dragen. Kronkelend op de grond probeert hij nu die spijkerbroek over de heupen
te trekken, waarop Van Kooten - de verkoper spelend - roept: "Vooruit! Wie
is hier de baas? Uw spijkerbroek of u?".
Kortom, het probleem ligt natuurlijk niet bij het boek dat zo dik wil worden,
maar bij de schrijver die niet in staat is het kort te houden. Wie het werk van
Rushdie een beetje volgt, weet dat het steeds meer de neiging heeft zich uit te
breiden tot een grenzeloos heelal zonder een duidelijk zichtbare structuur.
Misschien is Rushdie's roem inmiddels zo hoog gestegen en misschien zijn wij
inmiddels tot zulk een solidariteit verplicht geraakt dat wij niet meer in
staat zijn te onderkennen dat Rushdie een ongelooflijk wollige schrijver is
geworden.
Terwijl ik dit schrijf, besef ik dat ik moet oppassen voor wat ik maar het
Dennis Hopper-syndroom noem. Eerlijk gezegd voelde ik mij een beetje gegeneerd
toen ik in de Nederlandse kranten al die slechte recensies las over de
Hopper-tentoonstelling in het Stedelijk Museum. Het leek of al die recensenten
er eens flink op los sloegen om vooral te tonen dat wij Hollanders beslist geen
provincialen zijn en dat wij heus grote kunst van kleine kunst kunnen
onderscheiden. Die mijnheer Hopper mag dan een beroemde Amerikaan wezen,
helemaal afkomstig uit Hollywood, maar hij moet zich verder niet inbeelden dat
hij ook nog een groot kunstenaar is. Dat maken wij wel uit. Aan zo'n
afweermechanisme zou ook Rushdie ten prooi kunnen vallen.
Maar toch.
Woede is een voortwoekerend boek. Een echt verhaal zit er niet in,
althans ik zou het niet kunnen navertellen. De hoofdpersoon is professor Malik
Solanka, ideeënhistoricus in ruste. Solanka heeft echter niet alleen
ideeën, maar ook liefdes, waaronder enkele ex-en en een jongere vrouw die
zo'n beetje alles voor hem vertegenwoordigt wat een ideeënhistoricus maar
kan bedenken. En dat is enorm veel. Van Napoleon tot het Internet, alles draait
in zijn hoofd rond. Hier is geen Céline aan het woord - daarvoor wil
Rushdie te veel ineens zeggen - maar je proeft wel dezelfde rancune die de mens
kan wegvoeren in een eindeloos gemopper.
Woede kent vele uitbarstingen, die meestal verzanden in oeverloze
verhandelingen over van alles en nog wat. De poppen die Solanko maakt en die
hij nodig heeft om zijn ideeën tot leven te brengen, zijn in zo'n barok
kader ingebed dat ze op het laatst niets meer verduidelijken. In een
televisie-interview heeft Rushdie onlangs gezegd dat humor de belangrijkste
pijler is waar zijn werk op drijft, maar daar is in Woede weinig van te
merken. Af en toe is er wel een aanzet tot satire, maar in het omvatten van de
wereld neemt de schrijver zich zelf zo serieus dat hij de lezer maar zelden een
echte lach weet te ontlokken. Zelfs Ruhsdie's pogingen om de spot te drijven
met "Billy de Glibber Clinton" en zijn pijpstertje Monika -
"Monikoe" staat er geestig - zijn maar matig gelukt als je het
vergelijkt met wat er op dat front zo al op het internet voorbij is
gekomen.
Doorgaans begint woede met een duidelijke oorzaak, maar wordt zij - in het
Nederlands is woede vrouwelijk - naar verloop van tijd steeds ongerichter in
haar uitingsvormen. In zijn Mandarijnen op Zwavelzuur heeft W.F.Hermans
op een even onrechtvaardige als effectieve manier Adriaan van der Veen
belachelijk gemaakt door "aan te tonen" dat Van der Veen geen
romanschrijver was maar een zinnetjesschrijver. Hermans husselden de zinnetjes
van een bepaalde passage door elkaar en liet vervolgens zien dat dit weinig
uitmaakte voor de cohesie van de tekst. Ik heb sterk de indruk dat je iets
dergelijks kunt doen met Woede, zij het dat je hier niet alleen zinnen,
maar zelfs hele pagina's door elkaar kunt husselen zonder dat iemand zou merken
dat er iets wezenlijks in het betoog is veranderd.
Het moet geen sinecure geweest zijn om Rushdie's oersoep in lopend Nederlands
om te zetten. Er zijn dan ook maar liefst drie vertalers aan te pas gekomen -
Karina van Santen, Jan Pieter van der Sterre en Martine Vosmaer - om
Woede aan het Nederlandse publiek te openbaren. Echt gelukt is het niet.
Veel zinnen zijn zo lang dat ze al omgevallen zijn voordat je bij het einde
bent. Zelfs een hijskraan kan hier niet meer helpen. Soms zitten er ook rare
stijlfouten in en andere onbeholpenheden, zoals in deze eenvoudige zin:
"Als jongeman had Malik in het begin van de jaren zestig de
sciencefictionromans verslonden van wat later de gouden eeuw van het genre werd
genoemd".
In een van zijn columns heeft Martin Bril al over Woede geschreven. Zo
vertelt hij onder meer dat Rushdie's boek aanvankelijk zou worden afgesloten
met een verklarende woordenlijst van al die "exotische gebruiken en hippe
anglicismes", maar dat zo'n toevoeging te duur werd voor de CPNB. Zo'n
woordenlijst zou wel iets, maar zeker niet alles hebben uitgemaakt. Daarom doe
ik nu mijn ogen dicht en stel mij voor dat deze steen van ideeën straks in
800.000-voud meegaat in de plastic tasjes van al die eenvoudige
Baantjer-lezers.
HP\De Tijd, 10 maart 2001 © Max Pam
terug naar de
inhoudspagina
|