De vlieger
Maarten 't Hart
uitgeverij:
De Arbeiderspers
     

        Sinds ik mij aan deze recensies waag, krijg ik nog al eens het verzoek om in rare forums te gaan zitten of stukjes - "artikelen" - te schrijven over onwezenlijke onderwerpen, waarbij het mij telkens weer treft hoeveel woorden de literaire ingewijden nodig hebben om een simpel idee op schrift te stellen.
        Laatst kreeg ik er weer zo een. Het literaire tijdschrift Optima meldde op onheilspellende toon dat de schrijver F.Springer had toegegeven "dat er overeenkomsten zijn aan te wijzen tussen zijn eigen biografie en die van zijn hoofdpersoon".
        Toegegeven.
        Springer was kennelijk eerst gemarteld en had het daarna toegegeven. Springer moest wel iets verschrikkelijks hebben gedaan, want de brief van Optima ging verder met: "Schijn en wezen, feit en fictie, leven en schrijven, platte registratie en verbeelding: de kloof, het spanningsveld tussen deze polen lijkt de laatste jaren te versmallen. Baart deze tendens uw zorgen?".
        Tsja.
        Als mijn dochter met een slecht rapport thuiskomt, baart mij dat zorgen. Als een vriend mij vertelt dat er vlekken op zijn longen zijn aangetroffen, baart mij dat zorgen. Maar dat het versmalde spanningsveld tussen platte registratie en verbeelding mij de laatste jaren zorgen baart, durf ik niet te beweren. Eerlijk gezegd kan het mij geen bal schelen. Er zijn schrijvers die biografische boeken schrijven. Daar zijn goede en slechte boeken bij. En er zijn schrijvers die geen biografische boeken schrijven, en daar zijn ook goede en slechte boeken bij. Het mag misschien niet en het zou misschien verboden moet worden, maar er zijn nu eenmaal ook in de literatuur verschillende manieren om van a naar b te komen.
        Trouwens over platte registratie gesproken. Laten die jongens en meisjes van Optima maar eens precies proberen te beschrijven hoe een glas water op een tafel staat, dan zouden ze, vermoed ik, met heel wat minder dédain over registreren van de werkelijkheid oordelen.
        Naar ik vrees zal Maarten 't Hart niet door de Optima-ballotagecommissie komen. Hij is typisch zo'n schrijver bij wie de zorgelijke tendens van het versmalde spanningsveld tussen en schijn en wezen, is begonnen. Niettemin, desondanks en niettegenstaande is zijn nieuwste roman, De vlieger, in vele opzichten een voortreffelijk boek. Wat zeg ik: een geestig, humoristische en dramatisch boek.
        Maarten 't Hart is op verschillende manier in tweeën te splitsen. Je hebt Maarten en Maartje 't Hart en je hebt de gelovige en de niet-gelovige 't Hart. Maar je hebt ook de Maarten 't Hart die schrijft over de dingen die hij bewondert en de Maarten 't Hart die schrijft over de dingen waar hij een afkeer van heeft. Met de Maarten 't Hart die schrijft over de dingen die hij bewondert, heb ik grootste moeite. Van de Maarten 't Hart die schrijft over de dingen waar hij een afkeer van heeft, ben ik de grootst mogelijke fan.        
        W.F.Hermans, Jan Wolkers, Karel van het Reve en Rudy Kousbroek hebben heel wat religieuze noten gekraakt, maar er is geen schrijver in Nederland die met zo veel passie zijn weerzin tegen de religie belijdt als Maarten 't Hart. Zijn hele leven wordt er voor opgeofferd, en toch komt hij telkens weer met iets dat mij verrast. Ook in De vlieger gaat hij die gereformeerden weer op een hartverwarmende manier te lijf. De bijbelteksten vliegen je om de oren en voor je het weet, word je meegesleurd in een theologisch debat over de betekenis van Jezus' kruisdood. De christelijke leer is mij vreemd en van de belevingswereld van de fijngereformeerden weet ik ook heel weinig, maar dat 't Hart er desondanks in slaagt mij te winnen voor een absurd debat over dood en vergeving, maakt wel duidelijk dat hij zich inmiddels heeft ontwikkeld tot een zeer getruct verteller.
        Het is niet mij taak hier het verhaal van De vlieger na te vertellen, vooral niet omdat de ontknoping in het laatste hoofdstuk bijzonder verrassend, origineel en lachwekkend is. Of het slot, net als de rest van het boek, biografisch is, doet er nauwelijks toe. Dat de vader Maarten 't Hart grafdelver was - grafmaker, zegt hij zelf - wisten wij al uit de De aansprekers van 1979. Dat zijn vader het beheer voerde over kerkhofje waar vooral gereformeerde geloofsgenoten ter aarde werden besteld, wisten wij ook al.
        Maar rond die vaderfiguur heeft 't Hart nu een verhaal opgebouwd, dat op een oer-Hollands niveau helemaal de sfeer ademt van Hawthorne's The Scarlett Letter. Temidden van de benepen kerkelijkheid blijft de vader echter een monument van laconieke tolerantie, die de Bijbel zelf meer laat spreken dan de monden van de dominees en de ouderlingen. Je omtkomt niet aan de suggestie dat de vader, telkens als hij voor een belangrijke beslissing staat, de vlieger oplaat om direct via de hemel God om raad te vragen. Ja, protestanten hebben geen paus nodig, zij doen het rechstreeks via hun vlieger.
        Tot het touw van de vlieger op een avond door een paar katholieke jongeren wordt doorgesneden en de vlieger terecht komt in de tuin van de buurman. Deze buurman, Gilkinus Diepenburch, vertoont grote verwantschap met de aarde weergekeerde Jezus, die door Dostojevski's grootinquisteur om zeep wordt gebracht. Ook Gilkinus zegt ware dingen over het lijden, de vergeving en de dood, maar het enige resultaat is dat hij voortdurend wordt vermaand en tenslotte uit zijn eigen kerk wordt getrapt. Afgsneden, heet dat in het gereformeerde jargon.
        Gilkinus heeft ook een dochter Machteld, waar de zoon van de grafdelver verliefd op is. Niet alleen is hij te jong voor haar, maar hij zal haar ook verraden op bijbelles, een indrukwekkend beschreven scene waar 't Hart werkelijk op zijn best is. Het hoogtepunt ligt daar waar Machteld aan dominee Hindervoet de vraag stelt, die ook Immanuel Kant heeft gesteld in zijn boekje Over het vermeende recht om uit menslievendheid te mogen liegen. De vraag luidt: "Als je joden in huis hebt en de Duitsers komen aan de deur, want moet je dan zeggen als zij vragen: hebt u joden verborgen?".
        Bij Kant waren het geen joden en geen Duitsers, maar een onschuldige en een moordenaar. Zijn antwoord verschilde echter niet van dat van de dominee: "Je mag onder geen enkele omstandigheid ooit een valse getuigenis geven. Dus als de Duitsers vragen: hebt u soms joden in het keukenkastje verborgen, moet je zeggen: ja, er zitten joden in het keukenkastje".
        "Dank u wel", antwoordt Machteld, "ik weet genoeg".
        Nadien gaat zij nog slechts scheldend en neukend door het leven. Als zij zwanger wordt heeft het kind slechts vele mogelijke vaders, maar geen enkele feitelijke vader. Uit katholieke kring wordt nog wel een suffe Josef als pseudo-vader aangewezen, maar tenslotte zal Machteld het kind als een ter aarde brengen als een Maria, zij het een verlopen Maria.
        Hoe Machteld later wraak neemt op de zoon van de grafdelver, zal ik onbesproken laten. Dat moet u zelf nalezen in wat een hoogtepunt in het oeuvre van Maarten 't Hart is geworden.

HP\De Tijd, november 1998 © Max Pam


terug naar de inhoudspagina