Het geheime wonder is dat Het geheime wonder niets met een
schaakroman te maken heeft.
Het is vaak geprobeerd,
maar eigenlijk nooit goed gelukt: het schrijven van een schaakroman. Zo op het
oog ligt alles er klaar voor. Het schaken is een mooie intellectuele bezigheid
en schakers zijn, het is bij het grote publiek bekend, rare zonderlingen met
rare gewoonten. De wereldkampioen pleegt bovendien een gek te zijn, die zijn
omgeving terroriseert en die bij het minste geringste kwaad wegloopt. Je hoeft
de naam Bobby Fischer maar te laten vallen en zelfs de taxichauffeur wijst naar
zijn voorhoofd. Al die ingrediënten lijken bij uitstek geschikt om van het
schaken literatuur te maken, maar om de een of andere manier valt het resultaat
altijd weer tegen.
Vaak is er een eenvoudig aanwijsbare oorzaak van
de mislukking: de auteur weet niets van zijn onderwerp. Zodra ik ergens lees
dat schakers geniale monsters zijn die twintig zetten vooruit denken, niet
alleen op het bord maar ook in het dagelijks leven, dan weet ik al: hier
schrijft een leek. Bij zulke auteurs voert de schaker zijn doorgaans uit met
rollende ogen, waarop de tegenstander terugdeinst, beseffend dat hij valt in de
diepe duisternis van een lang van te voren opgezet complot. Vroeger had de
koude oorlog er meestal ook iets mee te maken, waarbij Amerikaanse agenten
werden uitgebeeld als kapitalistische pokeraars en hun insluiperige
Sovjetrussische tegenstanders als schakers. Maar sinds de Berlijnse muur is
gevallen, is ook de dialectische tegenstelling tussen goed en kwaad, tussen de
witte en de zwarte stukken, enigszins op de achtergrond geraakt. Er zijn op die
manier nogal wat prutboeken over het schaken geschreven. Zelfs de
Schachnovelle van Stefan Zweig valt naar mijn gevoel in deze
categorie.
Maar ook grotere auteurs dan Zweig hebben bij het
schrijven van een schaakroman niet hun hoogste niveau niet gehaald. The
Defence van Nabokov is alleen al vanwege het feit dat Nabokov de auteur is
een bijzonder boek, maar binnen zijn gehele oeuvre behoort het zeker niet tot
zijn hoogtepunten. Jaren lang heb ik gedacht dat de zwakte van het boek onder
meer zit in het slot wanneer Luzhin zelfmoord pleegt. Dat leek me a-typisch,
want zelfmoord komt, hoe gek ze ook zijn, onder schakers vrijwel nooit voor.
Althans, tot vorig jaar niet, toen de werkelijk bestaande grootmeester Oll in
Riga op een zelfde manier als Luzhin uit het raam sprong.
Eigenlijk beschouw ik The Master of Go van
Kawabata als de beste schaakroman ooit geschreven, hoewel dat boek over
go-spelers gaat. Maar de mechanismen van winst en verlies zijn dezelfde, en de
nederlaag die de grote kampioen lijdt tegen zijn jonge rivaal zou ook zo aan
het schaakspel ontleend kunnen zijn. Toch heeft ook Kabawata nòg betere
boeken geschreven.
Er is veel gespeculeerd over de oorzaak van al
die literaire mislukkingen. J.H. Donner heeft eens opgemerkt dat de werkelijke
schoonheid van het schaken uitsluitend wordt uitgedrukt in de zetten, in 1.
e2-e4, in 23.
Dg3!! en natuurlijk in 47.
Lh3!! "Die
beschouwingen over schaken en kunst", schreef Donner, "hebben iets
nuffigs. De waarde van dit spel ligt er niet in dat Goethe er een gunstig
oordeel over had of dat Jean Rostand het speelde. Het schaken is een
cultuurmonument omdat El Greco het speelde, Lasker, Aljechin en Botwinnik.
(
). Daarom is schaken is juist niet kunst. Veel dingen zijn met
schaken te vergelijken, maar schaken is alleen maar schaken".
Uit het voorafgaande kan de lezer opmaken voor
welke ontzagwekkende taak Dirk Jan ten Geuzendam zich gesteld zag toen hij
besloot een schaakroman te schrijven. Maar de roman ligt er nu: Het geheime
wonder. Dirk Jan ten Geuzendam is iemand die veel schaken weet. Hij is
schaakjournalist en schrijft onder meer een voor Vrij Nederland een
wekelijkse schaakrubriek. Als interviewer van de internationale
topgrootmeesters is hij een gerespecteerde journalist, die zijn eigen
machtspositietje heeft opgebouwd. Ik heb hem wel eens "de buiksprekerspop
van Kasparov" genoemd, maar dat was misschien wat al te onvriendelijk. In
ieder geval was ik wel benieuwd hoe Ten Geuzendam het probleem van de
schaakroman opgelost zou hebben.
Het antwoord is simpel: niet.
Laat ik daarom onmiddellijk vast te stellen dat
Het geheime wonder beslist geen onaardig boek is. De schaakliefhebber
zal alle anekdotes en verhalen die erin worden verteld wel zo'n beetje kennen,
maar niettemin geeft het boek voor leken een leerzaam inkijkje in de wereld van
de topschakers. In Het geheime wonder reist een verslaggever naar het
Spaanse plaatsje Linares om de laatste vijf ronden van een schaaktoernooi te
volgen. Alles wat in de roman beschreven wordt is echt gebeurd. Linares is
echt, de organisator Rentero is echt, de spelers zijn echt, de wereldkampioen
Kasparov is echt, de partijen zijn echt en zelfs de zetten die in die partijen
gespeeld worden, zijn echt. In Het geheime wonder verrast Kasparov zijn
tegenstander Anand met 16.
Db6, wat ook inderdaad in het werkelijke
toernooi van 1999 geschiedde.
Daarmee zijn wij ook tevens aangekomen bij de
zwakte van het boek. Ten Geuzendam belooft ons iets dat hij niet geeft. Het
geheime wonder is helemaal geen roman. Het is een uitgebreide reportage van
een toernooi, journalistiek niet ongeslaagd, maar met een roman heeft het boek
even weinig te maken als een zonsondergang boven zee met het jaarverslag van
Getronics. "De ik-persoon mag verward worden met de schrijver", staat
ook op de achterflap, maar dat is nu juist iets dat wij van een roman helemaal
niet verwachten. Niet verwachten en eigenlijk ook niet willen.
Er is natuurlijk niets op tegen wanneer in een
roman zwaar op de werkelijkheid wordt geleund, maar er moet toch ook een gebied
zijn waar de verbeelding heerst, dat geheel is verzonnen. Ten Geuzendam is daar
kennelijk niet aan toegekomen. Waarom hij en zijn uitgever het boek dan toch
een roman hebben genoemd, is mij een raadsel. Een echt verhaal zit er ook niet
in. Daarvoor is Linares '99 een te eenzijdig toernooi geweest. Kasparov kwam,
zag en overwon met grote voorsprong. Dramatisch was er niets te beleven. Ja,
schaaktechnisch ging het om een belangwekkende krachtmeting, maar vanuit
literair oogpunt was het volkomen oninteressant. Het hoogtepunt van strijd, de
partij tussen Kasparov en Anand, valt ook praktisch aan het begin van het boek,
waar een echte schrijver het natuurlijk aan het eind had geplaatst. Het is een
spannende partij, maar zij mondt tenslotte uit in een anti-climax. De kampioen
wint gewoon, zoals een kampioen altijd wint, terwijl een echte schrijver toch
overwogen zal hebben dat het voor de voortgang van zijn verhaal noodzakelijk is
om de kampioen ook eens te laten verliezen. De dood is hier een groot woord,
maar dat is wel waarmee The Master of Go eindigt.
Het is jammer dat Ten Geuzendam Het geheime
wonder niet gewoon als een toernooiboek heeft uitgegeven, een boek met
partijen en analyses. Misschien is de achterliggende gedachte geweest dat de
auteur door zich achter een roman te verschuilen meer onthullend zou kunnen
schrijven over de spelers die hij in een andere situatie slechts als journalist
kan benaderen. Als dat de opzet is geweest dan is resultaat teleurstellend,
want ik geloof niet dat er een onvertogen woord in staat waaraan een van de
topspelers zich werkelijk zou kunnen storen. Mogelijk heeft de uitgever gedacht
dat er voor zo'n boek geen markt is, maar ja, dat blijft toch het vervelende
van schaken: in de kern is schaken alleen maar schaken.
HP\De Tijd, 10 januari 2000 © Max Pam
|