Het geheime wonder
Dirk Jan ten Geuzendam

Uitgever:
L.J. Veen
     

Het geheime wonder is dat Het geheime wonder niets met een schaakroman te maken heeft.


        Het is vaak geprobeerd, maar eigenlijk nooit goed gelukt: het schrijven van een schaakroman. Zo op het oog ligt alles er klaar voor. Het schaken is een mooie intellectuele bezigheid en schakers zijn, het is bij het grote publiek bekend, rare zonderlingen met rare gewoonten. De wereldkampioen pleegt bovendien een gek te zijn, die zijn omgeving terroriseert en die bij het minste geringste kwaad wegloopt. Je hoeft de naam Bobby Fischer maar te laten vallen en zelfs de taxichauffeur wijst naar zijn voorhoofd. Al die ingrediënten lijken bij uitstek geschikt om van het schaken literatuur te maken, maar om de een of andere manier valt het resultaat altijd weer tegen.
     Vaak is er een eenvoudig aanwijsbare oorzaak van de mislukking: de auteur weet niets van zijn onderwerp. Zodra ik ergens lees dat schakers geniale monsters zijn die twintig zetten vooruit denken, niet alleen op het bord maar ook in het dagelijks leven, dan weet ik al: hier schrijft een leek. Bij zulke auteurs voert de schaker zijn doorgaans uit met rollende ogen, waarop de tegenstander terugdeinst, beseffend dat hij valt in de diepe duisternis van een lang van te voren opgezet complot. Vroeger had de koude oorlog er meestal ook iets mee te maken, waarbij Amerikaanse agenten werden uitgebeeld als kapitalistische pokeraars en hun insluiperige Sovjetrussische tegenstanders als schakers. Maar sinds de Berlijnse muur is gevallen, is ook de dialectische tegenstelling tussen goed en kwaad, tussen de witte en de zwarte stukken, enigszins op de achtergrond geraakt. Er zijn op die manier nogal wat prutboeken over het schaken geschreven. Zelfs de Schachnovelle van Stefan Zweig valt naar mijn gevoel in deze categorie.
     Maar ook grotere auteurs dan Zweig hebben bij het schrijven van een schaakroman niet hun hoogste niveau niet gehaald. The Defence van Nabokov is alleen al vanwege het feit dat Nabokov de auteur is een bijzonder boek, maar binnen zijn gehele oeuvre behoort het zeker niet tot zijn hoogtepunten. Jaren lang heb ik gedacht dat de zwakte van het boek onder meer zit in het slot wanneer Luzhin zelfmoord pleegt. Dat leek me a-typisch, want zelfmoord komt, hoe gek ze ook zijn, onder schakers vrijwel nooit voor. Althans, tot vorig jaar niet, toen de werkelijk bestaande grootmeester Oll in Riga op een zelfde manier als Luzhin uit het raam sprong.
     Eigenlijk beschouw ik The Master of Go van Kawabata als de beste schaakroman ooit geschreven, hoewel dat boek over go-spelers gaat. Maar de mechanismen van winst en verlies zijn dezelfde, en de nederlaag die de grote kampioen lijdt tegen zijn jonge rivaal zou ook zo aan het schaakspel ontleend kunnen zijn. Toch heeft ook Kabawata nòg betere boeken geschreven.
     Er is veel gespeculeerd over de oorzaak van al die literaire mislukkingen. J.H. Donner heeft eens opgemerkt dat de werkelijke schoonheid van het schaken uitsluitend wordt uitgedrukt in de zetten, in 1. e2-e4, in 23. … Dg3!! en natuurlijk in 47. … Lh3!! "Die beschouwingen over schaken en kunst", schreef Donner, "hebben iets nuffigs. De waarde van dit spel ligt er niet in dat Goethe er een gunstig oordeel over had of dat Jean Rostand het speelde. Het schaken is een cultuurmonument omdat El Greco het speelde, Lasker, Aljechin en Botwinnik. (…). Daarom is schaken is juist niet kunst. Veel dingen zijn met schaken te vergelijken, maar schaken is alleen maar schaken".
     Uit het voorafgaande kan de lezer opmaken voor welke ontzagwekkende taak Dirk Jan ten Geuzendam zich gesteld zag toen hij besloot een schaakroman te schrijven. Maar de roman ligt er nu: Het geheime wonder. Dirk Jan ten Geuzendam is iemand die veel schaken weet. Hij is schaakjournalist en schrijft onder meer een voor Vrij Nederland een wekelijkse schaakrubriek. Als interviewer van de internationale topgrootmeesters is hij een gerespecteerde journalist, die zijn eigen machtspositietje heeft opgebouwd. Ik heb hem wel eens "de buiksprekerspop van Kasparov" genoemd, maar dat was misschien wat al te onvriendelijk. In ieder geval was ik wel benieuwd hoe Ten Geuzendam het probleem van de schaakroman opgelost zou hebben.
     Het antwoord is simpel: niet.
     Laat ik daarom onmiddellijk vast te stellen dat Het geheime wonder beslist geen onaardig boek is. De schaakliefhebber zal alle anekdotes en verhalen die erin worden verteld wel zo'n beetje kennen, maar niettemin geeft het boek voor leken een leerzaam inkijkje in de wereld van de topschakers. In Het geheime wonder reist een verslaggever naar het Spaanse plaatsje Linares om de laatste vijf ronden van een schaaktoernooi te volgen. Alles wat in de roman beschreven wordt is echt gebeurd. Linares is echt, de organisator Rentero is echt, de spelers zijn echt, de wereldkampioen Kasparov is echt, de partijen zijn echt en zelfs de zetten die in die partijen gespeeld worden, zijn echt. In Het geheime wonder verrast Kasparov zijn tegenstander Anand met 16. … Db6, wat ook inderdaad in het werkelijke toernooi van 1999 geschiedde.
     Daarmee zijn wij ook tevens aangekomen bij de zwakte van het boek. Ten Geuzendam belooft ons iets dat hij niet geeft. Het geheime wonder is helemaal geen roman. Het is een uitgebreide reportage van een toernooi, journalistiek niet ongeslaagd, maar met een roman heeft het boek even weinig te maken als een zonsondergang boven zee met het jaarverslag van Getronics. "De ik-persoon mag verward worden met de schrijver", staat ook op de achterflap, maar dat is nu juist iets dat wij van een roman helemaal niet verwachten. Niet verwachten en eigenlijk ook niet willen.
     Er is natuurlijk niets op tegen wanneer in een roman zwaar op de werkelijkheid wordt geleund, maar er moet toch ook een gebied zijn waar de verbeelding heerst, dat geheel is verzonnen. Ten Geuzendam is daar kennelijk niet aan toegekomen. Waarom hij en zijn uitgever het boek dan toch een roman hebben genoemd, is mij een raadsel. Een echt verhaal zit er ook niet in. Daarvoor is Linares '99 een te eenzijdig toernooi geweest. Kasparov kwam, zag en overwon met grote voorsprong. Dramatisch was er niets te beleven. Ja, schaaktechnisch ging het om een belangwekkende krachtmeting, maar vanuit literair oogpunt was het volkomen oninteressant. Het hoogtepunt van strijd, de partij tussen Kasparov en Anand, valt ook praktisch aan het begin van het boek, waar een echte schrijver het natuurlijk aan het eind had geplaatst. Het is een spannende partij, maar zij mondt tenslotte uit in een anti-climax. De kampioen wint gewoon, zoals een kampioen altijd wint, terwijl een echte schrijver toch overwogen zal hebben dat het voor de voortgang van zijn verhaal noodzakelijk is om de kampioen ook eens te laten verliezen. De dood is hier een groot woord, maar dat is wel waarmee The Master of Go eindigt.
     Het is jammer dat Ten Geuzendam Het geheime wonder niet gewoon als een toernooiboek heeft uitgegeven, een boek met partijen en analyses. Misschien is de achterliggende gedachte geweest dat de auteur door zich achter een roman te verschuilen meer onthullend zou kunnen schrijven over de spelers die hij in een andere situatie slechts als journalist kan benaderen. Als dat de opzet is geweest dan is resultaat teleurstellend, want ik geloof niet dat er een onvertogen woord in staat waaraan een van de topspelers zich werkelijk zou kunnen storen. Mogelijk heeft de uitgever gedacht dat er voor zo'n boek geen markt is, maar ja, dat blijft toch het vervelende van schaken: in de kern is schaken alleen maar schaken.
        
HP\De Tijd, 10 januari 2000 © Max Pam


terug naar de inhoudspagina