Brieven over Tsjechov
Dimitri Frenkel Frank en Karel van het Reve
uitgeverij:
de Prom
     

Anekdotes en ornamenten

        Voor al die honderdduizenden Nederlanders die schrijver willen worden, zou ik het zojuist verschenen boekje Brieven over Tsjechov willen aanbevelen. Naast een aantal liedteksten van Robert Long bevat dit boekje een briefwisseling tussen Dimitri Frenkel Frank en Karel van het Reve. In 1985 vatte Frenkel Frank het plan op om een musical te schrijven over het leven van Tsjechov en hij vroeg daarbij om raad bij Van het Reve, wiens magnum opus Geschiedenis van de Russische literatuur juist zou verschijnen.
        De brieven van Karel aan Dimitri zijn helemaal Karel, dat wil zeggen dat ze kraakhelder en op een onnadrukkelijke wijze meeslepend geschreven zijn, maar ook de brieven van Dimitri aan Karel zijn erg goed. Vanaf het begin ligt de rolverdeling tussen die twee vast. Maarten Biesheuvel heeft Van het Reve ooit de aanspreektitel God gegeven, maar nu noemt Frenkel Frank hem het orakel. Spreek, orakel! Die Karel met zijn pantoffels aan in dat kleine huurhuisje aan de Reinier Vinkeleskade moet toch een enorm charisma hebben gehad. Toch laat de leerling zich nergens overbluffen en hij is op een verfrissende manier eigenwijs. De meester op zijn beurt wordt daar enorm door gestimuleerd.
        Beide briefschrijvers schuwen de anekdote niet en lappen de regel van Hans van Manen, namelijk dat kunst niet anekdotisch mag zijn, gelukkig volkomen aan hun laars. In een discussie over de vraag of rijke mensen toch links kunnen zijn, vertelt Frenkel Frank dat hij zich op een keer in Venetië aan boord bevond van een luxejacht, toen een bootje met joelende Italianen langs voer. Frenkel Frank dacht even dat zij schreeuwden naar zijn vrouw die topless rondliep, maar dat was niet het geval. Ze schreeuwden: "Miljonairs, jullie einde nabij!". Terug in de haven meerde naast hun schip een Arabisch jacht aan dat vier keer zo lang was als het hunne, waarop de eigenaar en gastheer van Dimitri met gebalde vuist naar de reling holde en riep: "Billonaires, your end is near!". Erg mooi, want het verklaart zo'n beetje hoe de wereld in elkaar zit.
        Maar er worden in Tsjechov ook allerlei kwesties besproken die met schrijven en literatuur te maken hebben. Zo vond Tsjechov dat Gorki te veel bijvoeglijke naamwoorden gebruikte en hij gaf de raad die te schrappen. Tsjechov maakte bezwaar tegen deze zin: "Een lange, smalborstige man van middelbare leeftijd en een rode baard ging geruisloos in het groene, door voorbijgangers al platgetrapte gras zitten, terwijl hij verlegen en angstig om zich heen keek". Volgens Tsjechov is het lastig je aandacht bij die zin te houden en kun je beter schrijven: "Een man ging in het gras zitten".
        Dimitri is het daar niet mee eens. Zelf heeft hij enorm veel plezier in het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden en hij wijst er op dat je zonder bijvoeglijke naamwoorden net zo goed de hele Shakespeare kunt opdoeken. Nu zou je verwachten dat Van het Reve het meer met Tsjechov dan met Frenkel Frank eens zou zijn, maar dat is niet het geval. Ook hier, zegt Van het Reve, is er geen algemene regel. Je hebt schrijvers die kort en zonder adjectieven schrijven en die toch onleesbaar zijn, en je hebt schrijvers die de meest eenvoudige mededeling weten te omkleden met allerlei tierelantijnen en die toch heel goed schrijven.
        Dat lijkt niets op te lossen, maar dan zegt Reve: waar je wel eens op moet letten, is dat schrijvers die veel adjectieven gebruiken geneigd zijn om steeds dezelfde zinsconstructies te maken volgens dit schema: de adjectief substantief van de adjectief substantief werkwoord voorzetsel de adjectief subjectief van de adjectief substantief. Enzovoort. Van het Reve geeft ook een zin waarmee deze abstractie onmiddellijk duidelijk wordt: "De lage wolken van de gekwadrateerde cirkel hangen boven het groene wasgoed van de ongebreidelde stad". Inderdaad, alleen al door het ritme een vreselijke zin.
        In de bouwkunst heb je ook zo'n tijd gehad dat men zich keerde tegen het ornament. De rampzalige gevolgen daarvan kun je nu nog zien in elke nieuwbouwwijk. In de literatuur wordt een economisch woordgebruik ook altijd aangeprezen, maar hoe ver moet je gaan? Zelf heb ik altijd het idee gehad dat Simon Carmiggelt verkeerd wordt beoordeeld. Over het algemeen vindt men zijn latere werk waarin al het overbodige is geschrapt meer de moeite waard, maar ikzelf word toch meer getroffen door die barokke cursiefjes uit zijn begintijd. Jammer dat Karel dood is, dan had ik hem kunnen vragen wat hij daarvan vindt.

NRC\Handelsblad, 25 februari 2000 © Max Pam


terug naar de inhoudspagina