Honderd gezichten op een houding
Robert Vernooy
uitgeverij:
Contact
     

Het is natuurlijk een diepe wijsheid, dit oude principe van trial and error, maar ik wil voorzichtig opperen dat een schrijver niet alleen de taak heeft iets waars te zeggen, maar af en toe ook iets origineels.

        Jaap van Heerden heeft eens opgemerkt dat Wittgensteins filosofie vooral op jonge mensen een enorme aantrekkingskracht heeft. Het is niet toevallig dat Van Heerden overmatig veel scripties krijgt voorgelegd, die vol staan met gedachten in de trant van: "1. Als ik een plaat opzet, is de muziek van Mozart dan in de kamer of in mijn hoofd?" en "2. Deel ik de ruimte in drieën als ik mijn vinger in drieën deel, of deel ik mijn vinger in drieën?".
        Die observatie kwam weer bij mij boven toen ik het nieuwe boek las van Robert Vernooy: 100 gezichten op een houding. De titel geeft al aan dat het hier eerder een filosofisch geschrift gaat dan om een literair werk en inderdaad: al op de eerste pagina proef je dat schrijver graag in de Wittgensteinse traditie wil staan. Vernooy's boek bestaat uit aforismen, opmerkingen en gedachten, honderd in getal, die logisch met elkaar verbonden zijn door een nummering die ook door Wittgenstein in de Tractatus werd gebruikt. De toon is ernstig, het is geen tijd voor grapjes, want alles moet zo helder en zo kort mogelijk geformuleerd worden. En dan komen wij onvermijdelijk aan bij een van die talloze varianten die door Van Heerden al zo vaak zijn gesignaleerd. Op pagina 79 schrijft Vernooy: "Soms, als ik piano speel, zit mijn ik als het ware aan de andere kant van de kamer, een luisteraar die zich door zijn eigen lichaam laat verleiden. Op zo'n moment zit de muziek niet in mijn hoofd, maar in mijn handen". Die wijsheid laat hij onmiddellijk volgen door een nieuwe, deze keer één die misschien wat meer Mulisch is dan Wittgenstein: "Het ergste wat me dan kan overkomen is beseffen dat het goed gaat, want dan gaat het fout".
        100 gezichten op een houding is typisch zo'n boek van iemand die zijn jeugdfascinatie voor Wittgenstein net achter de rug heeft. De ironie en het fatalisme zijn nog niet toegelaten, maar er is hier en daar al een lichte teleurstelling te bespeuren over het feit dat toch nog niet alle problemen zijn opgelost. Aan de ene kant wil Vernooy graag nog de ernstige denker zijn, aan de andere kant is inmiddels ook de notie tot hem doorgedrongen dat ascese kan leiden tot een totaal stil zitten, een totaal versterven. Je kunt wel goed je best doen, maar Lao Tse leert ons ook dat "getting immortal without really trying" het hoogste is dat een mens kan bereiken. Vandaar dat Vernooy zijn westers denken op smaak heeft gebracht met een oosters snuifje Boeddhisme. Vandaar ook dat naast zijn vleugel, waar hij Chopin op speelt, een zandzak hangt waarop hij naar hartelust kan zijn karateslagen kan slaan.
        Eerlijk gezegd sta ik nogal ambivalent tegenover 100 gezichten op een houding. Soms lijkt de auteur inderdaad niet ouder dan eenentwintig jaar. Maar er staan ook werkelijk diepzinnige dingen in, al moet ik zeggen dat het naar het eind steeds minder wordt. En enkele keer maakt Vernooy in al zijn diepzinnigheid trouwens een rare fout. Zo zet hij op pagina 100, filosoferend over wat het begrip communicatie nou eigenlijk betekent, een boom op over een bergbeklimmer die vast komt te zitten op een steile rotswand. Daar hangt hij, niet meer te bereiken door reddingswerkers, "maar met zijn laatste krachten pakt hij zijn mobiele telefoon om zijn zwangere vrouw te bellen. "Hi!", klinkt het dan, volgens Vernooy, "krakend van het dak van de wereld".
        Dat moet een wondertelefoon zijn geweest, want iedereen die wel eens in het hooggebergte heeft gewandeld, geklommen of gereisd, weet dat het onmogelijk is om daar nog mobiel te bellen. Er is daar eenvoudig geen bereik meer.
        "Tringg!!!", wakker worden Vernooy.
        Het wemelt in 100 gezichten op een houding van de jonge-jongens wijsheden, zoals: "De kunst is niet om je te verwonderen over het bijzondere, maar om je verwonderen over het gewone". Ook kan ik niet warm of koud raken van observaties als: "De tijd wordt gearticuleerd in gebeurtenissen, dingen met een begin en een eind". Al beter is: "wie tijd wil besparen, is als iemand die een gat wil graven in het water", maar: "onvrijheid komt voort uit het verlangen naar vrijheid. Wie niet vrij wil zijn, kan zich ook niet onvrij voelen", is van het niveau dat muizen niet van kaas houden in een wereld waar geen kaas bestaat.
        De gesel van de paradox waart toch al onstuitbaar door dit boek. "Om iets schoon te kunnen maken, moet je het eerst vuil laten worden", stelt Vernooy in 52.1 scherpzinnig vast, om er vervolgens aan toe te voegen: "Schoonmaken is niet het voorkomen van vuiligheid, maar het verwijderen ervan". Ook lezen wij, inmiddels wat vermoeid geworden: "De weg van het welslagen is geplaveid met mislukte pogingen. Iedere misser brengt je dichter bij je doel, mits je ervan leert". Het is natuurlijk een diepe wijsheid, dit oude principe van trial and error, maar ik wil voorzichtig opperen dat een schrijver niet alleen de taak heeft iets waars te zeggen, maar af en toe ook iets origineels.
        Wat minder theorie en wat meer praktijk, zou je Vernooy toewensen. Wij lijden met hem mee als hij schrijft: "Wat mij betreft, het grootste deel van mijn leven heb ik als een wezen zonder verleden of toekomst rondgedreven op een stukje losgeslagen heden". Dat is betreurenswaardig en zielig voor de schrijver en jammer voor de lezer die nu maar beter een gat in het water kan gaan graven.
        Toch zou het te makkelijk zijn om je om al die wijsheden en diepzinnigheden vrolijk te maken. Af en toe formuleert Vernooy uitstekend, vooral wanneer hij over de natuur heeft. Zo schrijft hij dat het genieten van de natuur met een zekere vooringenomenheid gepaard gaat, aangezien het besef dat de dieren des veld elkaar opeten en elkaar anderszins wreed bejegenen weinig schijnt af te doen aan de sentimentele gevoelens die bij je opkomen als vredig aan de rand van een akker zit. Van zijn stukjes over de karatetrainingen zijn er te weinig en ik had het niet erg gevonden als hij daar het hele boek mee had gevuld. Vernooy zet kanttekeningen bij het esthetische karate-ideaal dat het verkieselijker is op een mooie manier te verliezen dan een lelijke manier te winnen. Vernooy heeft volkomen gelijk als schrijft dat dit schoonheidsideaal hem worst zal zijn als hij straat het slachtoffer dreigt te worden van zinloos geweld. Gewoon zo gemeen mogelijk terugslaan, dat is je enige kans.
        Een enkele keer heb ik hardop gelachen, bijvoorbeeld als Vernooy opmerkt: "Als ik zeg dat ik aan de schrijverij ben, klinkt het als een ziekte en misschien is het dat ook wel". Zo kun je het natuurlijk ook formuleren. Maar over het geheel genomen zijn er toch te weinig pareltjes te vinden in dat gat in het water.

HP\De Tijd, 15 september 2000

HP\De Tijd, 25 augustus 2000 © Max Pam


terug naar de inhoudspagina