Het Bureau 7
J.J. Voskuil
uitgeverij:
Van Oorschot
     

Het Bureau 7

         Met deel 7, De dood van Maarten Koning, heeft J.J. Voskuil zijn epos Het Bureau afgesloten. Hoewel afgesloten, hélemaal zeker ben ik daar niet van. Op de slotpagina's van dit laatste deel, dat overigens opmerkelijk dun is, mist Maarten op het station van Enkhuizen de trein. De verteller merkt dan op: "Hij keek naar het licht dat diffuus boven de stad en stelde vast dat hij triest was".
        Daarna volgt nog een hoofdstukje van niet meer dan 150 woorden, waarin wordt verteld dat Maarten droomt van zijn eigen dood. Hij ligt in de kist en hoort het knarsen van de schoenen op het grind. Dan duwt hij de deksel open en terwijl het geknars langzaam wegsterft, kijkt Maarten de menigte na die in de richting van de uitgang verdwijnt. Hij zoekt naar bekenden maar die achteraan lopen kent hij niet, en die vooraan waren kon hij niet meer zien. Maarten laat de deksel weer zakken en wordt wakker, "overspoeld door een gevoel van oeverloze treurigheid".
        Strik genomen gaat Maarten de Koning in De dood van Maarten de Koning niet dood en is er zelfs een terugkeer à la Sherlock Holmes mogelijk. Maar schrijver en lezers weten beter: dit is het, meer zit er niet in, einde. En zo verdwijnt Maarten Koning zonder ziekbed, zonder euthanasie en zonder een schokkend drama, op precies dezelfde onnadrukkelijke manier als waarop hij zeven delen geleden is gekomen.
        Als ik het Bureau in één zin zou moeten samenvatten, zou ik zeggen: er is niets veranderd, maar er is ook niets hetzelfde gebleven. Ook in dat laatste deel, dat literair gesproken toch een apotheose zou moeten zijn, gaat alles gewoon door zoals het al honderden pagina's is doorgegaan. Maarten is weliswaar gepensioneerd, maar af en toe komt nog steeds op Het Bureau. Hij denkt nog steeds na over dezelfde zinloze problemen en hij maakt nog steeds dezelfde fietstochtjes met Nicolien, die weer net als voorheen in woede ontsteekt als ergens van het vertrouwde stramien wordt afgeweken.
        Toch is temidden van al die granieten onveranderlijkheid de wereld langzaam onherkenbaar geworden. Het Bureau staat in de steigers en wordt verbouwd. De nieuwe medewerkers zien Maarten de Koning als een dinosaurus uit een andere tijd. Hij krijgt beledigende briefjes waarin hem wordt uitgelegd waarom hij voor bepaalde gelegenheden niet meer wordt uitgenodigd en hij raakt in de vernederende positie dat hij aan de nieuwe portier van Het Bureau moet uitleggen wie hij is.
        Niets blijft erover van wat hij op de een of andere manier toch heeft opgebouwd. Wij raken hier aan een van de geheimzinnige paradoxen van Het Bureau. In het dikke delen is ons ingepeperd dat leven en werk van Maarten Koning eigenlijk zinloos zijn. Van alle wetenschappelijke studies is die naar de verspreiding van zeis en dorsvlegel wel het aller-aller-aller oninteressantst. Maartens collega's maken ruzies over de meest futiele zaken en voortdurend is de suggestie duidelijk: als morgen Het Bureau wegzinkt in een groot gat zal niemand het missen. Temidden van al die tevergeefsheid was Maarten een soort held, die tenminste nog opkwam voor een paar kleine dingen die een heel klein beetje de moeite waard konden zijn.
        Maar nu in dit laatste deel lijkt het er wel op dat Maarten toch nog een zekere waarde hecht aan al die dingen waar hij met zo veel misantropie over heeft geschreven. Je zou denken dat hij niet geraakt kan worden door iets waarop hij neerkijkt, maar dat blijkt toch niet helemaal geval. Het is door zijn pensionering dat hij wil verdedigen wat hij heeft opgebouwd, ook al beschouwt hij zelf wat hij heeft opgebouwd als waardeloos. Blijf met jullie rotpoten van mijn eigen rotzooi af, aan dat gevoel is Maarten Koning ten prooi gevallen.
        Nu hij door zijn pensionering daadwerkelijk niets te verdedigen heeft, is Maarten ook zijn laatste restje heroïek kwijt geraakt. Hij heeft geen ouders meer en kinderen hebben ze nooit gekregen. Er is eigenlijk niets meer dat enige band met het leven nog noodzakelijk maakt en in dit laatste deel worden de wandelingetjes door de stad en de fietstochtjes langs Het Gein dan ook van een snerpende doelloosheid. Talloos zijn de wezenloze ontmoetingen met oud-collega's, winkeliers en toevallige passanten. De dialoogjes die daaruit voortvloeien, zouden niet te pruimen zijn als zij niet de couleur locale vormen van een universele zinloosheid.
        Voor de vele Voskuil-fans is dit laatste deel natuurlijk een hoogtepunt, vooral omdat elke verrassing erin ontbreekt. De mens wordt geboren en gaat dood. Geen poespas, geen drama en geen diepe gedachten. Wat wij er wel aan overhouden is het beleden gevoel van "oeverloze treurigheid", dat hier kan worden opgevat als de oervariant op: "en het begon zachtjes te regenen". Toch merkte ik bij mijzelf na al die delen een zekere slijtage.
        Ik had dat ook al bij deel 6, Afgang. Daar voelde ik de neiging om stukken over te slaan en om even te zoeken naar passages waar het weer wat spannender toeging. Bij De dood van Maarten de Koning had ik het nog sterker. Hoewel dit deel met zijn 220 pagina's relatief kort is, hoorde ik mijzelf af en toe roepen: "Hoe zit dat, komt er nog wat van?". Want Maarten wil niet dood en bij elk nieuw fietstochtje is de schrijver als de componist die zo verliefd is om zijn eigen slotakkoorden dat hij ze eindeloos laat herhalen.
        Bij eerste lezing van het laatste deel ben ik sensatiebelust met wandelende vingers over de pagina's gegaan. Wanneer wordt Maarten dodelijk ziek? Gaat hij van een brug vallen, wordt hij overreden, krijgt hij Altsheimer, wordt hij vergiftigd door zijn vrouw of vermoord door zijn collega's op Het Bureau? Maar helaas: niets van dat alles. Maarten leeft gewoon door. Hij blijft dat doen in datzelfde sukkelgangetje, tot hij zo droevig wordt dat hij droomt van zijn eigen dood. Als je de hele cyclus van Het Bureau overziet is die saaiheid welbewust en consequent, maar vanuit dramatisch oogpunt beschouwd, heb ik toch het gevoel dat de schrijver hier iets gemist heeft.
        Of niet. Maarten keek uit het raam en nam een slokje thee. Enzovoort.
        Bij het bladeren door het dit zevende deel, bleef mijn ogen haken aan deze zin: "Maarten haalde de krant". Ha!, dacht ik, eindelijk heeft Maarten zoiets opzienbarends gedaan dat zijn naam in de krant staat. Fout, natuurlijk. Het betekende gewoon dat Maarten de krant beneden uit zijn brievenbus had gehaald.
        Met Het Bureau heeft Voskuil zich uitgeroepen tot de wereldkampioen van het niet-pretentieuze. Het gortdroge doe-maar-gewoon-dan-doe-je-al-gek-genoeg heeft hij als literair principe tot een ongekende hoogte weten op te stuwen. Een Nobelprijs zal Voskuil er niet voor krijgen, ondanks de omvang van zijn werk. Vertalen moet ook een moeizame aangelegenheid zijn. Het Bureau lijkt mij een meesterwerk dat alleen in Holland begrepen kan worden.

HP/De Tijd 21 november 2000 © Max Pam


terug naar de inhoudspagina