Hoe de verwaten en
zelfingenomen toon van Igor Cornelissen op de lachspieren werkt
Het jaar is nog jong, maar
toch denk ik dat er in 1998 weinig memoires zullen verschijnen met zo'n
zelfingenomen toon als Raamgracht 4 van Igor Cornelissen. De auteur van
dit boek, dat vooral gaat over zijn beginjaren bij het weekblad Vrij
Nederland, heeft het wel erg met zichzelf getroffen. In zijn epos van bijna
vijfhonderd pagina's presenteert Cornelissen zich als een journalistieke Don
Quichot, die temidden van alle tegenwerking de moed heeft tegen alles en
iedereen ten strijde te trekken. Uiteraard ging die houding gepaard met
allerlei conflicten, maar onze held eist de verantwoordelijk daar graag voor
op. "Altijd", schrijft hij fier, "was ik de (mede)aanstichter,
nooit viel iemand mij aan".
Logisch dat de super-integere,
altijd dwarsliggende Cornelissen geen vrienden heeft gemaakt op de VN-redactie.
Zijn laatste medestander, Martin van Amerongen, krijgt aan het eind van het
boek nog even te horen dat hij door Cornelissen aangedragen materiaal op een
verkeerde manier heeft gebruikt. Naast Igor Cornelissen zelf is Martin Koomen
eigenlijk de enige die er in Raamgracht 4 onvoorwaardelijk goed vanaf
komt. Maar Martin Koomen is geen schrijvende redacteur. Hij was (en is) de
documentalist van Vrij Nederland. Hoe Martin Koomen zichzelf ziet weet
ik niet, maar voor Cornelissen is hij een Sancho Panza die het archiefmapje te
voorschijn trekt als de grote meester zijn rossinant bestijgt.
Ik moet bekennen dat die
opschepperige, verwaten toon van Cornelissen regelmatig op mijn lachspieren
heeft gewerkt. Dat komt natuurlijk ook omdat Cornelissen tot 1971 trotskist is
geweest. Nu moest je volgens mij al in 1926 niet goed snik zijn om in het
trotskisme te geloven en het zal wel daarom zijn dat het mij zo bespottelijk
voorkomt, wanneer iemand nog in de jaren zeventig schrijft: "Misschien zat
ik nog te vast aan de trotskistische denkwereld, ofschoon ik formeel met de
beweging had gebroken".
Hierbij is het opvallend dat de
toon van Cornelissen bijna dweperig wordt als de naam valt van Jacques de Kadt.
Vijftig jaar eerder, in een tijd dat het nog een zekere relevantie had om het
trotskisme als een serieuze stroming te beschouwen, had De Kadt dezelfde
Werdegang doorgemaakt. Cornelissen heeft een paar maal op de poef aan
het voeteneind van De Kadt mogen zitten, maar wat hij tenslotte in zijn
memoires over De Kadt naar voren brengt, is eigenlijk van een beschamende
onbenulligheid. Dat heeft Bart Tromp, die in Tegen het vergeten ook over
De Kadt heeft geschreven, een stuk beter gedaan.
In Raamgracht 4 worden
nogal wat pagina's ingeruimd om de conflicten op de redactie van Vrij Nederland
te beschrijven. Vooral Rinus Ferdinandusse en Joop van Tijn moeten het
ontgelden. Inderdaad is er onder de verantwoordelijkheid van Ferdinandusse en
Van Tijn veel geschied waarvan men niet erg vrolijk wordt, maar Raamgracht
4 heeft er bij mij alleen maar toe geleid dat mijn sympathie voor
Ferdinandusse en Van Tijn weer wat is toegenomen.
Ik kan mij wel voorstellen dat
Ferdinandusse er weinig voor voelde VN geheel te vullen met artikelen over
klein-linkse figuren, het genre waar Cornelissen zo sterk in is. Onthullend is
een voorval dat door Cornelissen op pagina 227 wordt beschreven. Er is een
staking bij de Hoogovens en Cornelissen vindt dat daar een actuele reportage
over moet worden geschreven. Cornelissen is echter juist bezig met een stuk
over de in 1927 overleden dichter Gorter, terwijl Joop van Tijn de voorrang
geeft aan een schnabbel. Cornelissen vindt dat schandelijk gedrag van Joop.
En dan zegt de redactrice
Ursula den Tex: "Maar Igor, als jij die Hoogovens zo belangrijk vindt,
waarom deed je dat zelf dan niet?".
Cornelissen vindt dat een hele
domme opmerking van Ursula den Tex, die voorbij gaat het hogere idee dat een
krant niet alleen gevuld dient te worden met actualiteiten, maar de lezer
beseft onmiddellijk dat Ursula de eerste is de waarheid heeft gesproken.
Raamgracht 4 is een opeenstapeling van heldendaden, waarin werkelijke
zelfreflectie ontbreekt. Al die onbeduidende ruzietjes tussen Joop, Rinus,
Martin, Paul, Pim en hoe ze verder ook allemaal mogen heten worden breed
uitgemeten, maar het ontbreekt de schrijver ten ene male aan het besef dat de
werkelijke systeemfout zat in de pantsertrein waarin de redactie als geheel
zich heeft verschanst.
Natuurlijk is Raamgracht 4 ook
bedoeld om het eigen straatje te schrobben. Talloos en oneindig gevarieerd zijn
de onderwerpen waarover Igor Cornelissen heeft geschreven. Maar soms stokt
zelfs de hand van de meester, bijvoorbeeld als het gaat over Weinreb en hij
laten weten dat hij even geen zin meer had in het onderwerp. In Het Parool
schreef Cornelissen al niet zo lang geleden dat hij in het begin "een
beetje" in Weinreb heeft geloofd.
Een beetje, die Cornelissen!
Raar is het dat Cornelissen in
zijn memoires plotseling getuigt van zijn liefde voor W.F.Hermans, wiens werk
hij in eerste drukken verzamelt. Je vraagt je af waarom onze notoire
dwarsligger en Don Quichote, nooit voor Hermans in de bres is gesprongen,
terwijl die steun binnen de VN-kolommen wel erg op zijn plaats was geweest.
Maar het raarst in
Raamgracht 4 is toch de harteloze en welhaast ordinaire wijze waarop
Cornelissen over vrouwen schrijft. U begrijpt het al, die Cornelissen houdt
niet op ons mee te delen wat voor een succesvolle versierder hij is. Die man
kan werkelijk alles. Maar is een redactrice het een keer niet mee eens en laat
ze zich een keer niet door hem neuken, zoals op pagina 424, dat wordt zij
onmiddellijk beschreven als een lelijk dikkerdje. Raamgracht 4 is dan ook
een beetje een vies en onaantrekkelijk boek.
De Volkskrant, 5 maart 1998 © Max Pam
terug naar de
inhoudspagina
|