De schrijver
schrijft maar een eind voort
Van alle literaire kunstjes is
de zogenaamde estafetteroman wel de meest ondankbare. Ik kan daarover
meespreken, want ik heb twee keer aan zoiets meegedaan - in beide gevallen met
een weinig opbeurend resultaat. De estafetteroman is leuk als je aan het begin
zit en je het verhaal nog een beetje richting kunt geven, het is een ramp als
je achteraan komt en al die wanhoop van je voorgangers weer in het gareel moet
krijgen. Daar komt nog bij dat estafetteschrijvers veel luier zijn dan
estafettelopers. Tijd om te overleggen nemen ze doorgaans niet en voor
gezamenlijke trainingen hoef je ook niet bij ze aan te kloppen. Meestal vliegt
het schrijversestafettestokje al door de lucht voordat de eerste wissel is
geplaatst en kan de recensentenjury niets anders doen dan tot diskwalificatie
over te gaan. Het vervelende is dat schrijvers dat vaak nog grappig vinden ook.
Zie eens hoe zij hoe zij in het gras nog liggen na te lachen over hun eigen
grappen. Het was toch allemaal maar een spelletje.
Niettemin hebben acht
Nederlandse schrijvers - Harry Mulisch, Gerrit Komrij, Adriaan van Dis, Maarten
't Hart, Remco Campert, Marga Minco, Hugo Claus en Joost Zwagerman - weer eens
geprobeerd een estafetteroman te schrijven, dit keer met de hoogst originele
titel De Schrijver. Zij schijnen er met z'n allen zo'n tien jaar over
gedaan te hebben, want schrijven in Nederland is nu eenmaal ploeteren,
schrappen, schrijven en weer ploeteren. Omdat het hier om vooraanstaande
schrijvers gaat, was ik toch benieuwd hoe zij het probleem van de verbrokkelde
ongein zouden oplossen. Het antwoord is eenvoudig: niet.
1. De Schrijver had dan
ook gevoeglijk onbesproken kunnen blijven, als er niet een venijnig kantje had
gezeten aan deze gezamenlijke productie. De toon wordt namelijk al direct gezet
in het eerste hoofdstuk, Het Spoor, dat uiteraard voor de rekening is
van Harry Mulisch. In dit hoofdstuk vertelt de verteller dat hij een manuscript
heeft ontvangen van ene Matthijs de Schrijver, een vergeten auteur die in de
jaren vijftig enig opzien baarde met zijn roman Weerzin, maar die
sindsdien niets meer van zich heeft laten horen.
Dit nieuwe manuscript, Een
Hollandse roman getiteld, is zijn eerste levensteken. Het bestaat uit
twintig hoofdstukjes en is fel realistisch van aard met als filosofie: het is
allemaal niks, het komt nooit meer goed en het is één grote
klotenwereld. De mens is een luier vol kak, die nooit verschoond wordt, en het
leven is een emmer snot. Het is niet een direct verwijsbare persiflage, omdat
Mulisch wijselijk nalaat ook het specifieke taalgebruik te persifleren, maar
duidelijk is wel dat Mulisch hier probeert Gerard Reve een loer te draaien.
2. Het vervolg van de
estafetteroman staat dan eigenlijk alleen nog maar in het teken van de vraag in
hoeverre de andere estafetteschrijvers mee durven in het geniepigheidje van
Mulisch. Al in het tweede hoofdstuk bij Komrij begint het al te kantelen.
Komrij tracht de aanval op Reve zo veel mogelijk te vergeten door er een soort
thriller van te maken. De verteller blijkt een Nederlandicus te zijn, die kort
wordt gehouden door een benepen hoogleraar die op zijn beurt weer dubbelspel
speelt. Als wij even later in vechtpartij zitten, waarbij een vrouw des huizes
van zich afslaat met een deegroller, weten wij al dat wij inmiddels terecht
zijn gekomen in de regionen van de lolligheid. De roman is nu definitief een
klucht geworden.
3. Hoofdstuk drie is geschreven
door Adriaan van Dis. Het is typisch voor Van Dis dat hij het weer niet alleen
af kan. De Neerlandicus neemt iemand in de hand die slimmer is dan hijzelf, een
kruising tussen Sherlock Holmes en Tomas Ross - ik bedoel maar: het is soms
heel erg om over Nederlandse literatuur te moeten schrijven. Wat, gezien de
opdracht in hoofdstuk 1, een aanval op het schrijven van Reve had moeten zijn,
is nu ongemerkt overgegaan in een vriendelijk verwijzen naar het werk van de
andere zeven deelnemers. Kijk eens hoe goed en aardig wij voor elkaar zijn,
zegt dit hoofdstuk. Wij lezen elkaars werk en waarderen het heimelijk, is dat
niet geweldig? Wij maken zelfs wel eens een grapje over elkaar en toch zijn
niet, heus niet, ijdel.
4. In hoofdstuk vier zit
Maarten 't Hart met de gebakken peren. Hoe is hier nog chocola van te bakken en
hoe krijgen wij de kikkers weer allemaal terug in het jampotje? Het lukt niet
echt en de samenhang die hij verzint is niets meer dan schijnlogica, maar toch
moet je bewondering hebben voor zijn poging om al die ongein weer terug te
hameren tot een verhaal waarin de ene pagina iets met de volgende te maken
heeft.
5. Dan komt Remco Campert. Hij
doet iets dat in elke schrijversestafette tenminste één keer
wordt gedaan. In elke schrijversestafette zit wel een schrijver die midden in
het verhaal al het oude weg weggooit en helemaal opnieuw begint. Dat is een
pesterijtje om de voorgangers te straffen voor hun warboel. Campert heeft het
zich ook niet al te moeilijk gemaakt. Hij gebruikt het eenvoudige trucje om
iemand te laten dromen dat al het voorafgaande slechts een droom is geweest. En
passant kun je dan een paar nieuwe personages introduceren, zodat de lezer
helemaal het spoor bijster raakt. Wij krijgen hier op ons brood dat Campert
ergens ja tegen heeft gezegd en toen het dichterbij kwam geen nee meer durfde
te zeggen.
6. Tsja, en dan is er Marga
Minco in hoofdstuk zes, getiteld De groene telefoon. Er doen inmiddels
zo veel personages mee dat ik de draad al lang kwijt was. Thomas, Suzie, Polly,
Hattum, Molenberg, Botvanger, Zwetslag, Klara, Titselaar, Blooker, Polly,
Wansloot, Ben, Ria, Toni, Ria Taats, Nathan Lepels, Thomas Ego, Visjager,
Hendrikus Werker, enzovoort, ze schijnen allemaal iets met dat manuscript te
maken hebben. Er bestaat een wet die zegt dat een televisiesoap niet meer dan
zeven personages verdraagt, maar ja, soap is natuurlijk geen literatuur.
7. Hoofdstuk zeven moet door
Hugo Claus geschreven zijn terwijl hij op de wc te schijten. De beoogde
Nobelprijswinnaar heeft zich er niet echt voor ingespannen, zodat wij dat ook
niet zullen doen.
8. Hoofdstuk 8 is geschreven
door Joost Zwagerman. Hij mocht ook meedoen, omdat hij de jongste was. Als
laatste kreeg hij de opdracht de brokken opruimen. Je kunt hem dan ook gerust
als de werkster van het gezelschap beschouwen. Hij heeft dat trouwens met
zoveel verve gedaan dat je hem zelfs de interieurverzorgster van deze roman
kunt noemen. Manmoedig knoopt hij de eindjes aan elkaar en voegt hij alles wat
niets met elkaar te maken heeft toch weer samen. In de praktijk komt het erop
neer dat Zwagerman al zijn voorgangers in een gekkenhuis opsluit. Daar kunnen
ze blijven dromen dat zij eigenlijk schrijver zijn. Goed gedaan, Joost! Ik had
zelf niet beter kunnen bedenken.
NRC\Handelsblad, 11 december 2000 © Max Pam
terug naar de
inhoudspagina
|