Zelfportret (met open mond)

Co Westerik: "Intens is een woord waar ik erg van houd".

    In 1982 maakte ik voor de Haagse Post een interview met Co Westerik.
    Mijn stuk begon toen zo: "Aan een van die unheimische, winderige pleinen die zo typerend zijn voor Rotterdam, ligt zonder naambordje, als een kleine anonieme vesting het huis verscholen van de schilder Co Westerik. Een steile trap voert omhoog naar een luik dat toegang biedt aan een onverwacht ruim en helder vertrek. Het atelier met zijn lange rij ladekasten is een toonbeeld van ordening. Hier ligt alles achteloos op de voorbestemde plaats. Op de ezel staat een doek waarop twee badende vrouwen zijn afgebeeld, die elkaar omstrengelen. Hij is nu 58 jaar, maar lijkt vergeleken bij vroegere foto's nauwelijks veranderd. Een keurige man, al vroeg op, kortgeknipt en zonder uiterlijke franje, die in niets lijkt op het clichébeeld van de schilder als een baardig krachtmens die tot diep in de middag een uiltje pleegt te knappen teneinde nieuwe inspiratie op te doen".
    Westerik zei toen onder meer: "Ik heb in mijn leven misschien zeventig schilderijen gemaakt. Gemiddeld twee per jaar en als ik een goed jaar had stonden er drie op mijn lijstje". Hij zei toen: "Toen ik vijftig werd heb ik een tik van mijn leeftijd gehad. Je wordt nerveus omdat je nog maar kort de tijd hebt. Met mijn productie kan ik ongeveer uittellen hoeveel schilderijen ik nog zal maken. De angst komt dat je je op een bepaalde leeftijd zult herhalen. Dat wordt nu al gedaan door mensen die niet goed kunnen kijken". Hij zei toen: "Mijn werk huilt, jankt en ruikt naar alles wat bij mensen hoort. Zweet, bloed, narigheid". Hij zei toen: "Misschien eindigt het nog wel eens met een zonsondergang boven zee. Weet je eigenlijk wel hoe mooi dat is? Dat bewaar ik voor als ik tachtig ben. Dan ben ik daaraan toe".

* * *

    Zeventien jaar later, 1999. Het plein is hetzelfde, de vesting ook. Er staat nog steeds geen naambordje op de deur. De steile trap voert ons nog steeds omhoog naar het atelier. Alleen staan wij dit keer allebei te hijgen als wij boven zijn.
    "Godverdomme, het is wat, Max", zegt hij.
    Op de ezel staat nu een doek, waarop een man is afgebeeld, die een camera voor een van zijn ogen houdt. Hij is nu 75 jaar, maar ondanks alles is weinig veranderd. Wat dikker geworden, misschien. Nog altijd niet grijs. Een nette man, aardig, de door mij bewonderde schilder.
    "Jezus, Co", zeventien jaar geleden".
    Wij gaan zitten. Het gesprek gaat voort, waar waren zeventien jaar geleden gebleven? "Er zijn weinig mensen die zo'n aan de kunst toegewijd leven hebben geleid", zeg ik, "is dat niet vreemd voor iemand die uit een milieu komt dat totaal niet artistiek was".
    Westerik: "Mijn vader deed in auto's. Hij wilde het liefst dat ik ook iets met automobielen ging doen, maar ik had daar totaal niets mee. Mijn moeder was vooral een lieve huisvrouw, het ging eigenlijk buiten haar om. Het was 1942. Toen ben ik toch naar de Academie gegaan. Mijn vader zag daar niets in, logisch natuurlijk, want hij voorzag dat ik er mijn brood niet mee kon verdienen. Aanvankelijk wilde ik of aan het toneel, of schilder worden. Maar in ieder geval niet in de auto's. Tenslotte is het de Academie geworden. Ik tekende graag. Van mijn ouders had ik zo'n klein schilderkistje, gekregen. Heel mooi met een paneeltje erin, maar een grote roeping was het toen nog niet. Ha! Dat is wel anders uitgepakt. Later, toen ik de Jacob Maris-prijs kreeg, was mijn vader toch wel een beetje trots op mij".
    - Moest je in '42 niet naar Duitsland?
    "Nee, de academisten werden gespaard, vermoedelijk omdat der Führer zelf ook eens artiest was geweest en het palet had gehanteerd. Wij kregen zelfs materiaal, verf, de heleboel. Naar mate de oorlog vorderde, waren er geen kolen meer. Leraren doken onder, dan liep je het gevaar dat je vrijstelling niet meer gold. Dat was een vreemde situatie, maar ik heb van de Duitsers eigenlijk nooit last gehad. Ik herinner mij alleen dat wij na het offensief in Rusland plotseling een SS'er, met een been d'r af, in de klas kregen. Die was op de academie gezet, wat allerlei problemen gaf. Plotseling moesten wij heel voorzichtig zijn en onze bek houden.
    - Je werk heeft een macabere, soms gruwelijke inslag. Heeft dat met die tijd te maken?
    "Zou kunnen, maar je moet het gruwelijke niet overdrijven. Ik zou het zelf liever confronterend noemen. Er zit een surrealistisch kantje aan mijn werk. Af en toe worden mensen er ongelukkig van. Er werd gezegd dat je niet langs een Westerik mocht lopen als je zwanger was. Verdomd. Kwam voor. Poëtisch eigenlijk".
    "En dan het boosaardige van mijn Snijden aan gras, waarvan de reproductie de trein uit moest. Dat was gek, dat zoveel Nederlanders ineens naar de pen grepen om tegen een schilderij protesteren. Het was namelijk de usance dat als meer dan honderd mensen hun ongenoegen uitten zo'n beeltenis uit de trein werd verwijderd. Dat vind ik na al die jaren nog altijd heel bijzonder, heel verwonderlijk. Er zijn nu een maal mensen die niet kunnen tegen die lucht van mij, terwijl mijn werk toch heel lieflijk is, en mooi, vind je ook niet?
    - En fijn, en zachtaardig. Die lees je wel af aan dat schilderij De Schoolmeester.
    "Juist! Ik had namelijk een schoolmeester die er ook zo uitzag met net zo'n pet. Die man speelde ook viool. Als mijn ouders op school kwamen, zei die altijd: 'Ach, die Co dat is een van mijn aardigste leerlingen'. Pokke-huichelaar".
    -Was er destijds ook niet gelazer met "De Visvrouw"?
    "Die lelijke visvrouw, terwijl, er zoveel mooie Scheveningse visvrouwen zijn, schreef De Vaderlander. Bullshit. Ik vond het schilderij juist zo mooi, die visvrouwen met hun gladde handen, temidden van die vissen".
    - Je bent altijd in het figuratieve gebleven. Is dat wel eens probleem geweest?
    "Het figuratieve is lang uit geweest, maar ik heb er niet onder geleden. Ik was mij wel bewust dat er misschien tijden zouden komen, waarin ik het moeilijk zou krijgen. Het heeft me niet weerhouden. De figuratie, alles wat je meemaakt, waar je naar kijkt, hoe de dingen ruiken, de werkelijkheid zoals je haar ziet en ervaart, dat blijft de bron van al het werk. Ik heb ook abstracte dingen gemaakt, maar het bezwaar van het abstract is dat het bijna nooit boven het decoratieve uitkomt. Voor mij is het belangrijk dat de realiteit er vertekend inzit".
    "Cobra was er toen ik begon. Ik werd beschouwd als rarigheid, 1950. Er wordt in mijn schilderijen nogal wat verteld. Misschien niet zo duidelijk dat het direct leesbaar is, maar er gebeuren een aantal dingen in dat werk, die met een vertelling te maken hebben. En dat mocht helemaal niet. Toch is het nooit bij mij opgekomen dat ik uit de mode was. Zo gauw er weer een nieuwe richting kwam, werd er weer gezegd: daar past Westerik precies in. Ongelooflijk! Ik paste overal net precies in, háhá. Een zondagsjongen. Ik ben altijd zo kunnen doorlopen".
    - Zeventien jaar geleden vertelde je dat twee schilderijen per jaar maakte. Krijg je bij het ouder worden geen haast?
    "Mmmm...het is zeker: de tijd is kort. Het tempo is wat opgevoerd naar drie, vier schilderijen per jaar. Ik heb er wel eens vijf in een jaar gemaakt! Mag ik je nog wat laten zien?".
    Westerik staat op, loopt naar zijn ladekast en haalt er een stuk papier uit ter grootte van een landkaart.
    "Kijk, dit is de lijst van mijn schilderijen. Tot 1993. Ik noteer ze allemaal onder elkaar, met al hun bijzonderheden. Maar het vel was vol. Ik moest dus een nieuw vel hebben, en toen besefte ik plotseling dat het nieuwe vel veel kleiner zou zijn en dat het aantal schilderijen dat ik nog ging maken ook veel kleiner zou zijn".
    - Hoeveel heb je er nu gemaakt?
    "136. Stel, dat ik tot mijn tachtigste werk, drie per jaar. Dan worden het er...zeg, godverdomme, heb je nog andere vragen?".
    - Heb je op je 75ste nog bepaalde ambities?
    "Nog een maal een geweldig schilderij maken, want het is een verrukking om na een moeizame proces door je atelier te lopen en te denken: ja, daar staat dat ding, dat is het".
    - En als iemand zegt: Westerik je bent over je hoogtepunt heen.
    "I am intelligent. Ik zou dat best willen aannemen, maar nu nog niet. Het is een heel moeilijk punt voor een kunstenaar, dat geef ik toe. Meestal buigen ze door. Ik ga gewoon door tot het afgelopen is. Ik heb op de academie les gehad van Rein Draijer. Een man in een witte jas, die het altijd had over 'de oefenstof'. Mijn heren, wij moeten met de oefenstof zorgvuldig omgaan. Een man in een witte jas, die eenzaam leefde".
    "Maar op een keer, ik ben al lang van de academie af, kom ik die man tegen en ik zeg tegen hem: 'Hoe is het Rein?'. Ik mocht hem al tutoyeren. 'Nou goed', zegt hij, 'maar weet je, ik schilder niet meer'. Ik zeg: 'Kom nou Rein, hahaha! Dat kan toch niet". Maar hij schudde het hoofd. 'Weet je', zei hij, 'ik fietste altijd door het Westland en dan zag ik allerlei dingen die ik later in mijn atelier kon verwerken, maar nu zie ik niets meer. Het is op. En dan moet je maar gewoon stoppen. Ik kan de verantwoording voor mijn werk niet meer aan'".
    "Draijer had het in de gaten dat het over was. Ontroerend, vind je niet? Ik ben helemaal goed. Mijn ogen zijn goed, ik loop wat moeizamer een trap op. Ik heb het roken eraan gegeven. Tatata! Zeker, je slijt als de pest, het zal nu wel vrij hard gaan, maar dat zien wij dan wel weer. Ik ben nog steeds niet grijs, vind je dat niet gek? Mijn vader werd ook maar niet grijs, tot het hem overkwam - overnight".
    - Ik heb nooit gelooft dat Ronald Raegan zijn haar niet liet verven, maar nu ik jou zie begin ik te twijfelen.
    "Heeft hij niet Altzheimer? Ach, kan mij niet gebeuren, dat ik te lang doorzeik. Daar ben ik veel te kritisch voor. Ik vind nog steeds dat ik dingen maak van een heel hoog niveau. Maar laten wij er niet om heen draaien. Voor de dood kun je niet eens op je hoede zijn, je moet het gewoon laten gebeuren".
    - Zijn er werken bij waar je spijt van hebt?
    "Eigenlijk niet. Er zitten wel zwakke dingen bij, maar die heb ik dan toch met een zekere ernst gemaakt. Dat is genoeg reden om ze niet te kuisen, om ze niet te vernietigen. Mondriaan bestrafte zichzelf. Die grote dingen met die vrouwen erop mochten op een gegeven moment van hem niet worden opgehangen. Hij werd er zelf ziek van. Maar ik leef niet lang genoeg om ook zo streng te worden. Ik blijf broeierig doorgaan met wat ik doe".
    - Als je terugkijkt op je oeuvre, heb je dan bepaalde perioden gekend?
    "Eigenlijk niet. Het is een lijn die zich voortzet. Dat wordt mij wel eens verweten. Altijd-weer-dat. Zelf voel ik het niet zo. Het is ook een winst. Wat je wel ziet, is dat het palet na de jaren zeventig wat lichter wordt. Dan ga ik met enige regelmaat naar Frankrijk. Ik heb daar een atelier, waar ik het verrukkelijk vind om te werken. Je ziet daar de schaduwen sneller oplichten. Hoewel ik geen landschappen maak, is dat te zien in mijn werk, maar je moet er wel oog voor hebben. In feite gaat het gewoon door. Af en toe wordt het wat minder stug. Dan gaat iets soepeler. Vroeger zat ik heel erg te zwoegen aan de die onderschilderingen. Dat doe ik nog wel, maar het gaat toch wat moeitelozer".
    - Heb je wel eens een schilderij in één dag gemaakt?
    "Dat is mij nog nooit gebeurd. Twee dagen, is mijn record. Die twistende man en vrouw, die in het Haags Gemeente Museum hangt, heb ik ooit in twee dagen gemaakt. Verrukkelluk. Dat is wel fijn, maar daarna is het mij nooit meer gelukt. Ik blijf hameren tot het helemaal goed is".
    - Zegt je vrouw nooit: "Brood op de plank, maak er zes!".
    "Dat kan ze wel zeggen, maar het zou niet veel uitmaken. Ik kan dat niet, echt niet. Het krijgt pas de kwaliteit waar ik blij mee ben - en dat ben ik ook wel eens - als ik blijf schuren en rommelen".
    - Bestaat er niet het gevaar dat je iets dood maakt, als je er te lang aan werkt?
    "Dat is de moeilijkheid, maar dat overkomt mij niet, met mijn blik. Dacht ik, hoop ik. Soms moet je je ijdelheid overwinnen en zal dat stuk waar je aanvankelijk zo trots op af er toch uitmoeten, omdat het niet binnen het concept van het schilderij past. Het verschrikkelijkste is altijd: wanneer is het klaar? Dat speelt bij alle beeldende kunstenaars. Jongen, het is nooit klaar! Bonnard moest, als hij een museum binnenging waar zijn werk hing, gefouilleerd worden om de penseel uit zijn binnenzak te halen".
    "Iets voltooid verklaren, is het allermoeilijkste. Onderweg maak ik allerlei aantekeningen. Ik ben een opschrijver. Er blijft altijd iets over waar je niet tevreden over bent. Op het laatst heb ik nog drie punten. Dat zijn vaak minuscule ingrepen. Dan gaat hij het atelier uit en dan laat ik hem een tijd hangen in de kamer beneden. Dan kan ik afstand nemen, en na een tijdje dient zich verdomd nog iets aan dat ik kan verbeteren. Helemaal perfect wordt het nooit, maar het ogenblik is dan toch dichtbij dat ik met een bevrijd gevoel kan zeggen: nu is het afgerond".
    - Je hebt gezegd, ik ben een geordend man, een kantoormens, niet het type van de dronken kunstenaar.
    "Nou, ik ben ook wel eens dronken geweest, hahaha! Maar dan hing ik boven de wc-pot en dan denk ik: dit nooit meer. Ik werk ook te hard om in de cafés te hangen. Ik zit het liefst op mijn atelier".
    - Maar dan ben je een eenzaam mens?
    "Ja! Heerlijk, jongen! Je hoort altijd: Co, nee die komt niet, zit thuis. Klopt. In Frankrijk is het nog veel stiller".
    - En thuis ga je ook echt naar je werk.
    "Precies. Kantooruren. Als een echte klerk noteer ik ook alles wat ik heb gedaan en hoe ik het heb gedaan, zodat ik alles kan terugvinden als ik iets om de een of andere reden wil herhalen. Ik zal je vertellen: deze zomer hing Snijden aan gras in Venetië op een tentoonstelling, die door Rudi Fuchs en Jan Hoet was gemaakt. De Belgen hadden de Nederlanders uitgezocht en omgekeerd. Het was in Palazzo Grassi, en die gasten hadden het ongelooflijk mooi uitgelicht, echt geweldig. Van mij hing daar De schoolmeester, Man in water vrouw in de boot en natuurlijk Snijden aan gras. Die hing daar in een waanzinnig mooi licht, het was allemaal het duurste van het duurste. Cipiers liepen rond met camera's rond, om meteen te kunnen ingrijpen als er iemand met z'n klauwen aanzat. Ik keek. En ik vond Snijden aan gras toch mijn mooiste. Ik dacht hoe heb ik dat gedaan? Thuis pak ik dan onmiddellijk mijn boek en daar staat het helemaal in".
    - Wat heb je gevonden bij Snijden aan gras.
    "Dat zijn technische dingen...waar het uiteindelijk niet omgaat. Nee, natuurlijk niet. Uiteindelijk overstijgt de inhoud de techniek, maar voor je daar bent, wil ik eerst als vakman weten hoe het in elkaar heeft gezeten. Als een meubelmaker kijk ik er naar. Dat heeft niets met het hele concept van het schilderij te maken, maar ik ben wel de maker die het eerst centimeter voor centimeter heeft opgemeten".
    - Opgemeten? Zo letterlijk gaat het?
    "Ja, jongen, zo letterlijk gaat het! Neem De touwtjesspringer. Die jongen op dat schilderij zat eerst te dicht op dat meisje. Ik wilde meer ruimte hebben en heb dat mannetje weer helemaal weggepuind. Maar ik kwam er niet uit waar hij dan wel precies moest staan. Ik heb toen van zijn vorm een mal gemaakt en ben gaan schuiven. Al snel kwam ik tot de conclusie dat ik een tekort doek had. Een vriend die heel goed overweg kom met de naaimachine heeft er toen een heel stuk aangenaaid...rrr! Je ziet het niet, want het is natuurlijk weggeplamuurd, maar aan de achterkant zit een naad".


Touwtjespringers

    "Snijden aan gras, De schoolmeester, Vrouw in boot, het zijn drie hele sterke doeken, die op de een of andere manier een heftige emotie oproepen. Vrouw in boot is een van de eerste schilderijen die ik rechtstreeks aan een museum heb verkocht. Daar zit nog een curieus verhaal aan vast. Oxenaar, die conservator in het Haags Gemeente Museum was, zag het in mijn atelier en vroeg: 'Als dat klaar is, mogen wij het dan een tijdje lenen?'. Dat vond ik leuk. Het ding werd bij mij weggehaald en opgehangen. Toen hoorde ik veertien dagen niets. Ik voelde mij een tikje verontwaardigd en ben naar het museum gegaan met iets van: nu moet hij maar terug. Maar in de gang van het museum kom ik Wijsenbeek tegen, de directeur. 'Mooi schilderij heb jij gemaakt', zegt hij. Vind je? 'Ja. Jammer, dat het niet te koop is'. Niet te koop? Het is wel te koop. 'Wat kost het dan?". Ik zeg: 'Drie duizend gulden'. Godverdomme! Dat was toen een hoop geld. Ik schrok van mijn eigen stem. Waarop hij zegt: 'Nou, dan is het verkocht'" .
    "Sodeju! Ik had meteen de pest in dat ik niet vierduizend gulden had gevraagd. Maar toch opgetogen naar huis. Een dag later word ik opgebeld door Schuurman. Dat was de conservator moderne kunst van het museum. Oxenaar zat weer onder hem. Schuurman zegt: 'Zeg, ik hoor net van Wijsenbeek wat er gebeurd is, maar ik wilde dat toch eerst met jou bespreken. Laten wij er samen voor gaan staan'. Dat vond ik wel een raar verzoek, maar ik dacht: het is een steengoed doek, dus wat kon mij gebeuren. Toen ik kwam, had hij het opgehangen in een kabinet. Een beetje gegeneerd stonden wij er voor. Toen zei hij: 'Ja kijk, Westerik, die ene borst van die vrouw is veel groter dan die andere'. Ah, gaat het daar om. Dan kan ik alleen maar zeggen: dat was in het echt ook zo'. 'O...Westerik, zit het zo! Maar dan is het okay!'. Begrijp je, hij was gepasseerd door zijn eigen directeur. Die had niet zo maar een aankoop mogen doen, maar dat had hij eerst aan zijn conservator moeten vragen".
    - Onlangs heeft Armando zijn eigen museum gekregen. Zou je daar ook voor voelen?
    "Ik zou het een eer vinden, maar ik lig er niet voor op de loer. Het idee dat zo'n oeuvre op een plaats wordt samengebracht, is aanlokkelijk, maar het kan ook een nadeel zijn. Er zijn particulieren die hart voor de zaak hebben, maar het gebeurt ook wel dat ze gaan scheiden en dat het plotseling buiten je om op de veiling wordt gebracht. In zo'n geval komt wel mijn administratief talent weer naar voren. Ik heb alles in boekjes genoteerd, met de jaartallen erbij. Bij alles staat een plaatje en een code. In principe kan ik van elk werk nagaan waar het zit. Ik krijg ontzettend de pest in als ik gvd niet meer weet waar zo'n ding naar toe is. In verband met de privacy mogen veilingen dat niet zeggen".
    - Zo te horen wil je echt een oeuvre achter laten.
    "De gedachte dat de dingen blijven als je out bent, vind ik leuk. Dat ze er nog zijn als ik mummelend mijn zinnen moet formuleren, dat is ook leuk. Maar je weet nooit hoe lang je het uithoudt. Nu zegt men dat het heel aardig werk is, maar het zou over 25 jaar voorbij kunnen zijn. Je weet nooit wat voor grote gasten zich aandienen, en wat er dan overblijft van mijn klein middenstandsoeuvre".
    - Veel mensen zien je als een grote gast.
    "Het is mooi werk, ik vind het niet slecht, maar een grote gast? Ik vind dat ik te veel tekorten heb, dat ik te veel moeite moet doen om het te maken. Ik heb maar een klein talent. Van Gogh schilderde alles bij elkaar, die kwam met vier van die zeiknatte doeken uit het veld! Die knalde hij erop. Moet je mij zien. Zo'n stukje van een camera, als het klaar is, haal ik het weer weg. Opnieuw proberen. Zeker, tenslotte komt er wel iets goeds uit. Iets dat ze het uit de trein weghalen, wat betekent dat je ergens in het brein toch iets hebt geraakt. Maar het gaat moeizaam. Ploeteren en miskleunen, weer beginnen. Je kunt het ook als een pluspunt uitleggen, dat alles door mijn volhouden net intenser wordt. Dat is de ambitie, maar als ik zo ploeter, denk ik ook aan Michelangelo...ha! Aan Rembrandt...ha!".
    - Er is een beroemde documentaire gemaakt, waarin je Picasso een doek ziet maken dat voortdurend verandert, omdat hij uitwist, toevoegt en maar blijft rommelen.
    Maar dat komt niet voort aan tekort, maar aan een surplus. Dat is een teveel aan talent, daar kun je ook mank aan gaan".
    - Er wordt vaak gezegd dat je als tekenaar een fabelachtige techniek hebt.
    "Met tekenen kan ik veel meer. Daarin bezit ik een veel groter arsenaal om technisch een beeld vormen. Ik voel mij veel meer vrij bewegend. In vergelijking daarmee is schilderen een stuntelig etteren. Als tekenaar heb ik een groter machtsvertoon. Toch is de constatering dat je kunt zien dat iemand een fabelachtige techniek heeft al dubieus. Van Gogh kon aanvankelijk niet tekenen. Hij was als een kind zo blij toen iemand hem zo'n kitschachtig mapje gaf met van die opgaven als: hoe maak ik perspectief? 'Had ik dat maar jaren eerder gekregen!', riep hij uit. Kun je nagaan. Hij had gewoon de kennis niet, die je even op de academie meepikt. Of neem Utrillo. Geweldig hoe die met zijn gebrekkige techniek dat hele zaakje ponem geeft. Techniek is alles, maar ook niks. Eigenlijk doet die hele techniek er niet toe".
    - Bestaat er een piramide van kunstenaars.
    "Dat is natuurlijk onzin, maar voor mij is Rembrandt toch iets aparts. Je herinnert je die Vermeer-tentoonstelling, jaren geleden in het Mauritshuis. Iedereen ging er heen, stampvol. Wij waren er ook, omdat er heleboel dingen, die niet gauw meer zult zien. Niet gering, maar ik loop een zaal verder en daar hangt Rembrandt. En toen zag ik ineens dat Vermeer het helemaal niet zo goed doet! Daar hing een zelfportret van Rembrandt, de psychologie, de uitstraling. Ik kwam het zo tegen. Boem! Wat dat is, weet ik niet precies. Van Vermeer wordt altijd gezegd dat het eigenlijk abstract. Dat zal wel zo zijn. In ieder geval is zijn naam daardoor de laatste decennia gestegen als een gek".
    "Voor mij is beeldende kunst toch een soort theater. Het doek is een soort bühne, waarbinnen je die voorstelling zo dramatisch mogelijk laat plaatsvinden. Daar zijn allemaal trucs voor. Vermeer beheerste die trucs heel goed. Bacon is theater, puur drama, maar Rembrandt dat is toch nog wat anders. Godverdomme!"
    Westerik springt op, haalt uit een van zijn ladekast een boek te voorschijn met afbeeldingen van Rembrandt. Driftig begint hij te bladeren. "Kijk hier!", roept hij, "zo'n voetje met die teentjes. Dat is toch iets geweldigs. Dat kon Frans Hals niet. Dat kon Velasquez niet".
    - Een kunsthistoricus zou het nu hebben over het Rembrandtsiaanse licht.
    "Ja goed, maar daar op dat niveau praten wij hier toch niet? Nee, toch! Het gaat om dat voetje, en wat daar nu precies gebeurt".
    - En wat gebeurt er dan?
    "Het is de spanning tussen de dingen, die voor de kijker als intens beleefd wordt waargemaakt. Intens is een woord waar ik erg van houd. Iets kan met een enorme technische virtuositeit zijn gemaakt, zodat je niets anders kunt zeggen: dat is knap gedaan. Maar dat is een dooddoener, dat is niet genoeg. Het onderwerp kan heel banaal zijn, een koekje, maar dat koekje kan interessant worden door de ingreep die je erop toepast. Dat is het drama, de ingreep in de natuur, waardoor je met je oog aan dat koekje blijft hangen".
    "Daarom kan naar mijn gevoel abstracte kunst ook nooit die intensiteit bereiken. Vormgeven van de materie vind ik te weinig. Je kunt er mooie dingen meemaken maar die liggen altijd op het decoratieve vlak. Voor mij heeft kunst met de mens te maken. Van wat ik meemaak, probeer ik niet alleen een beeltenis te maken, maar ik wil het ook nog zo doen dat het voor een ander op de een of andere manier invoelbaar wordt. Dat is mijn opgave. Dat hoop je te bereiken in je beste werk".
    Westerik leunt met ironische pathos achterover, slaat zijn handen ten hemel en zegt: "Wat doe je me aan, om mij zo over kunst te laten praten!".
    - Waarom ben je indertijd met die zwemmers begonnen?
    "Zwemmen in zee is een spannende bezigheid. Ik zwem zelf, misschien niet zo goed, maar wel graag. In Scheveningen loopt het strand zo af in zee. Op een gegeven moment voel je niets onder je voeten. Dat is een heel raar gevoel. Angst. Sensatie. Watertrappelen, de afstand zoeken van jou tot de grond. Van die sensatie wilde ik een beeld maken. Ik heb er zes gemaakt, fascinerend, steeds vanuit een ander perspectief".


Zwemmer (2)

    - Er komt ook een tentoonstelling van jouw zelfportretten.
    "Was een idee van Frits Becht. Hij vond dat wel een aardig idee. Ik heb er honderden gemaakt, allemaal kleine rotschetsjes. Allemaal kleine rotschetsjes. Becht vond het zo'n aardig idee. Het komt eigenlijk voort uit de praktijk. Je hebt geen beter model dan jezelf. Bijna niemand houdt het poseren langer dan een half uur vol".
    - Maar wat is een zelfportret?
    "Een zelfportret is niks".
    - Wat?
    "Ik bedoel dat die zelfportretten niks met mijn eigenlijke werk te maken hebben. Het is gewoon in de spiegel kijken zonder bijbedoeling. Een academisch stukje studeren. Hoe zit die neus erin? Jouw neus, dat zag ik meteen, is heel anders dan die van mij. Zelfs je eigen neus verandert van vorm. Ik blijf eraan studeren. Het geeft je soms een frisse kijk op hoe een oog is ingebed en zijn kas. Als ik dat bij jou doe, krijg je na een uur de zenuwen, maar bij mijzelf kan ik dat de hele dag blijven doen. Ik ben zelf het geduldigste model dat er is. Op mijn krent zitten en zo'n oor aftasten en bekijken. Verrukkelijk! Meer moet je niet zoeken achter een zelfportret. Mijn psyche zit er niet in, althans niet zoals ik het in mijn schilderijen heb bedoeld. Daar gebeurt alles met een grotere intensiteit".
    - Willink maakte op bestelling portretten. Hij heeft wel eens gezegd dat die portretten niet behoorden tot zijn eigenlijke werk.
    "Voor mij is een portret eigenlijk ook iets dat er niet bij hoort. Maar af en toe maak ik er wel een. Ik geloof wel dat ik mag zeggen dat ik daar erg goed in ben, maar het blijft tot een aparte manier van werken. Aan een vrij schilderij zit ik veel meer te duwen. De geportretteerde zou het niet accepteren als ik van hem of haar een portret zou maken op de manier waarop ik ook zo'n Schoolmeester heb gemaakt".


Schoolmeester met kind

    - Hebben je schilderijen ook een cerebrale kant?
    "Eigenlijk niet. Zij worden wel heel sterk gevoed door de emotionele situaties. Het is alleen niet in woorden uit te drukken. Wat kan ik erover zeggen? Het is een taal op zichzelf. Je zou een nieuw taalgebruik moeten bedenken om er iets zinnigs over naar voren te brengen".
    - Kun je je eigen gezicht beschrijven?
    "Dat wisselt erg. Onlangs ben ik in Frankrijk op mijn neus gevallen. Mijn neus was zo'n zwarte knop geworden. Sindsdien is hij dikker geworden. Ik denk dat ik een vrij normaal, symmetrisch hoofd heb, hoewel mijn ene oog naar beneden begint te lellen. In mijn zelfportretten heb ik zelfs de neiging om dat oog bijna helemaal dicht te laten. Grote oren, maar mijn vader had ze nog groter. Het valt mij trouwens toch op dat ik sterk op mijn vader ga lijken. Mijn vader had een mond in de vorm van twee wormen. Twee van die mooie vette wormen die zo in de aarde kruipen. Ken je dat? Heb je nooit gevist? En die lippen krijg ik ook. Heel mooi. Een lip is een hele dunne huid, waar het bloed vlak onder zit. Een lip is een dunne huid die snel bloedt. Ik zag het in de spiegel en in mijn tekeningen ben ik het al weer aan het accentueren".
    - Huid en vlees is een van je terugkerende thema's. Is er verschil tussen mannen- en vrouwenhuid?
    "Ah...een vrouwenhuid, jongen! Pffff...dat schelpachtige. Je weet dat die olieverf vuiligheid is, dat het bruint als de pest. Als je werkt met olieverf dan krijg je vanzelf die vergoring. De oude Vlamingen wisten dat al en die schilderden met eiverven hele lichte tonen. Daar zit geen olie in. En dan ging de kleur die ze wilden erover heen en kreeg de olieverf niet de kans om goor te worden. Dat zie je bij Giotto gebeuren. Veel later zijn ze met die onderschilderingen gestopt. Het laatste bastion waar de tempera's nog werden gebruikt, was in de vrouwenborst. Dat deden ze, laten wij zeggen, uit absolute eerbied voor de vrouwenborst - en natuurlijk ook uit geiligheid".
    - Dat vlees fascineert je al je hele leven.
    "Mijn hele leven. Waanzin. Ik vind dat verschrikkelijk bijzonder. Het is ook gewoon mooi om te zien. Wat er allemaal binnen in een pols zit...dat is een fascinatie die ik al mijn hele leven heb. Als je bedenkt wat zich daar binnenin allemaal afspeelt en waarvan je geen weet van hebt. Hoe alles er doorheen stroomt, dat vind ik spannend, zonder dat ik nu direct mijn anatomieboek opsla".
    "Alle ongerechtigheden aan vlees vind ik mooi. Een puistje? Prachtig! Ik vind het jammer dat vlees een beetje in het verdomhoekje staat. Het wordt altijd geassocieerd met dood, met wonden, ongelukken. Snijden aan gras heeft ook te maken met een wond. Vraag niet waarom ik het mooi vind. Overal heb je te maken met vlees, er gaat geen dag voorbij zonder de aanblik van vlees. Als je een onsje leverworst haalt, zie je het al liggen. De geboorte van een kind is ook iets fantastisch. Ik ben er altijd bij geweest, ik heb het, gefotografeerd, gefilmd. Een kind komt uit een soort wond te voorschijn".
    - Je hebt je eigen dochter geschilderd in soort hand van vlees.
    "Nee, nee, het is geen hand. Het is een schilderij, waarover het niet gemakkelijk is om te praten. Mijn dochter ging dood door een darmperforatie. Er was een hoop gelazer geweest en ik werd opgebeld door een arts. Ik vond haar liggend op bed. Goooh...ze was nog zo jong. Ik heb haar geboren zien worden en wilde haar nu weer laten verdwijnen in het vlees. Je komt eruit en je gaat er weer in. Het is natuurlijk heel onduidelijk wat ik hier zeg, even onduidelijk als de gedachte achter dit schilderij, maar je moet het er meedoen. Het is geen optimistisch schilderij. Je bent er even en dan word je weer weggenomen. Dan is het echt afgelopen".
    - Zelfportretten, vlees, je eigen pols, wat je schildert is dichtbij.
    "Ja. Dat is ook zo".
    - Bestaat niet het gevaar van navelstaren?
    "Ha! Ik heb niets tegen navelstaren. Fantastisch! Moet het dan veraf zijn? Nee! De warmte van een boom die je voelt als je een stuk schors omvat, is ook dichtbij. Het klinkt bijna als prinses Irene, hahaha, maar zo bedoel ik het niet. Ik bedoel dat ik de dingen die ik optisch waarneem, tracht te intensiveren tot een schilderij, zodat je door het beeld van de oppervlakte meer te zien krijgt dan alleen die oppervlakte. De meerwaarde van iets...ai!...je dwingt me nu om de vreselijkste dingen te zeggen".
    - Uiteindelijk gaat het ook over de dood.
    "Natuurlijk"o, dat is toch het gegeven dat alle andere thema's overstijgt".
    - Ben je een getourmenteerd mens?
    "Een gelukkig mens, maar ook getourmenteerd. Zeker. Dat zit in het hoofd. Ik denk altijd dat ik morgen dood ga. Maar ik ga nooit naar een dokter, gezegend als ik ben met een goede gezondheid. Ooit ben ik aan een blindedarmontsteking geopereerd. En aan de prostaat! Verukkeluk! Nu pis je weer als een jonge god, zeiden ze. Dat is niet helemaal waar. De dood is wel een vreemd land waar je binnentreedt. Je gaat vrij snel naar de kloten op mijn leeftijd. Ik zou het zeer onaangenaam vinden als ik de trap naar mijn atelier niet meer op zou kunnen. Ik wil aan het werk blijven".
    - Dat zegt uitgerekend iemand die over vlees schildert.
    "Ik kan het niet verklaren, zo mooi. Buiten is ook heel mooi, als je met je neus in het gras ligt en als je vingers steekt in de vochtige aarde. Dat stinkt ook een beetje, het is bijna een beetje seks. De aarde die sompig is. In Frankrijk woon ik helemaal middenin de grassen. Ik lig daar op de aarde, heel stil, en ik zie dan heleboel dingen gebeuren. Grassen vallen over elkaar heen als kathedralen. Het is een soort architectuur. Ze zijn daar op de aarde geplant als de haren op je kop. Als het regent kun je die eigenaardige natheid van de grassen voelen en als het droog is en de zon heeft er een tijd op geschenen hangen ze weer heel anders. Dat is voor mij een gedicht, een symfonie, ik kan het niet anders zeggen. Dan lig ik daar met mijn pik en mijn hele lijf op de grond en ik...".
    - Wanneer word je nu eindelijk eens volwassen?
    "Nooit! Dat is zo. Wat jammer en wat heerlijk!
    - Ik zie een man die probeert, liggend op de aarde, te liggen de aarde te omvatten.
    "Je kent mijn schilderij van de sterrennacht? Als je daar door getoucheerd wordt, begrijp je dit ook beter. Daar zit hetzelfde achter. Om de een of andere manier is gras niet kapot te krijgen. Deze zomer heb ik een schilderij gemaakt van iemand die op het gras is gaan staan. De halmen moeten knielen. Ze doen dat automatisch als er een voet op komt of een hand, of als er een beest over het gras loopt. Wat er dan gebeurt bijna filmisch, maar ik probeer het in een enkel beeld te vangen. Ik wilde een huid van een vinger - weer vlees - die zo op de grassen terecht komt en dat zij uit de weg moeten gaan om niet verpletterd te worden. Ik dacht eerst: het zal wel iets met het milieu te maken hebben. Daar moeten wij voorzichtig mee omgaan, maar die metafoor klopt niet, want als je op die grassen gaat liggen, worden ze helemaal niet gemold. Ze staan na een tijdje gewoon weer op, even zo vrolijk, alsof er niets gebeurd is".
    - In je werk is gras altijd groen en de lucht altijd blauw. Dat zijn clichés. Waarom geen rode lucht als een echte moderne artiest?
    "Ha! De polder, verrukt me. Die is zo mooi als je er, kijkend vanuit de trein, langsrijdt. En de polder is groen, die is helemaal opgehangen aan dat groen. Met die blauwe lucht daarboven. Ik zal nooit een stukje natuur kunnen maken, zonder die clichés erin. Vlees is roze en nooit groen, zoals bij Chagall. Begrijp mij goed, ik vind Chagall een grootmeester, maar die aanpak werkt niet voor mij. Vlees moet roze zijn, crèmekleurig roze. Dat zijn vaste dingen, waar wij ons niet in mogen vergissen. In die dingen wil ik duidelijk zijn, juist omdat ik in het beeld van het schilderij, in de vertelling, maar halve sleutels aanreik".
    - Een aantal van die schilderijen waarop de polder voorkomt, heb je Afdaling op klaarlichte dag genoemd.
    "Vanuit de trein zie je die polder liggen, alsof je er overheen kunt zweven. Ik intensiveerde dat door mij af te vragen wat er zou gebeuren als ik kapot ga, als ik een auto-ongeluk zou krijgen, of kanker. Nog even dat moment en dan ben je er geweest. Dan is het over. Dat gevoel heb ik willen verbeelden".
    - Waarom is je werk nooit in het buitenland aangeslagen?
    "Ik heb een paar klanten all over the world, maar ik moet het van Nederland hebben. Dat de Fransen mijn werk niet lusten, kan ik mij wel voorstellen. Te veel vlees, te hardboiled. In Frankrijk zijn ze toch wat decoratiever ingesteld. Dat het in Amerika niet is aangeslagen, vind ik eigenlijk vreemd, hoewel dat misschien ook mijn eigen schuld is".
    "Toen ik pas begon en de Touwtjesspringers bekend werd, zei men: 'Ah, Westerik heeft goed naar de Amerikanen gekeken. Het had ook wel die sfeer. Later heb ik in Pittsburg ik een prachtige tentoonstelling gehad, iets biënnale-achtigs, maar het effect was gering. Er zijn wel Amerikanen naar mij komen kijken, maar mijn manier van werken past niet in de praktijk van de kunsthandel. De kunsthandel wil meteen tien werken, maar ik heb er eigenlijk nooit meer dan drie. Het liefst willen ze dan ook nog tien keer Snijden aan gras. Door mijn Schoolmeester zijn mijn schilderijen een tijdje heel hot geweest. Het hing op de Biënnale Na afloop kwamen de handelaren op mijn atelier. Zij wilden nog meer schoolmeesters, maar ik had er maar één! Op die manier kunnen wij niks met u doen, zeiden ze".
    - Met een grotere productie had je multimiljonair kunnen worden.
    "Ja, ik heb het helemaal verkeerd gedaan! Haha! Helemaal verkeerd! Maar je moet er toch niet aan denken dat ik wel in dat circuit terecht was gekomen. Ik ben toch bang dat dan de zuiverheid, de lol van het schilderijen maken, er kapot aan zou zijn gegaan. Als ze tegen je zeggen, godverdomme Co, je moet er voor augustus nog twee bij hebben, dan ben je verloren als het niet gaat. Ik zou daar ziek van worden. Ik kan wel werken met een deadline, maar ik moet wel ideeën en de spullen in huis hebben. Sneller werken dan ik doe, kan ik niet, hoewel, Max, het gaat de laatste jaren wel veel beter met mij. Ik zweer het je! Ik begon met twee, drie per jaar en nu heb ik er soms wel vijf. Heus, ik zal proberen mijn record nog voor mijn dood te verbeteren".
    - Kunst wordt altijd gerelateerd aan geld.
    "Je krijgt automatisch een prijsgradatie aangemeten. Dat heeft wel iets absurds. Een koehandel van miljoenen die nergens op slaat met Van Gogh bovenaan en Picasso daar net onder. Picasso is trouwens aan het zakken, al moet je mij niet vragen waarom. Die hele handel interesseert mij geen moer. Ik heb mijn eigen prijzen en die zijn vrij statisch, omdat het aantal schilderijen klein is".
    - Je bent vlak na de oorlog naar Amerika gegaan. Waarom ben je daar niet blijven hangen?
    "Als ik wereldberoemd had willen worden, had ik dat waarschijnlijk ook moeten doen. Maar toen ik daar in 1948 aankwam, werd ik gelijk door de politie opgepakt. Ik had nauwelijks geld bij me en mocht pas blijven toen kennissen in Amerika een borg voor mij hadden gestort. Tot die tijd was ik ingekwartierd in een hotel, waar een bewaker op de grond sliep voor mijn bed. Als ik naar de wc wilde, zei hij: 'Hi, Co, no fucking around'. Na een week, toen het geld was voldaan, zeiden ze: 'Welcome in America' . Een tijd lang heb ik er allemaal klusjes gedaan, maar ik voelde mij er nooit helemaal thuis".
    - Je hebt De Kooning in Amerik ontmoet.
    "Ja, maar hij was toen was hij nog niet beroemd. Hij had net een baantje gekregen bij een of andere art-afdeling van een universiteit. Hij woonde in een appartement, de ramen onder de Camel-reclames. Hij was met handen en voeten van die grote papierdingen aan het maken. Ik had toen helemaal niet het gevoel dat hier een groot kunstenaar aan het werk was, die later heel beroemd zou worden. Wat hij toen deed, sprak mij niet zo aan. Hij is pas later heel goed geworden. Van zijn laatste werk heb ik hier in Boymans nog een tentoonstelling gezien. De mensen zeiden, het is een ouwe lul geworden, maar vond ik eigenlijk niet. De slag in de verf was kalmer geworden, maar ik vond hem nog altijd heel bijzonder".
    - De Kooning heeft zijn carrière goed gepland. Je moet natuurlijk ook gelanceerd worden.
    "Lanceren? Ach, dat woord bestond in mijn jeugd niet. In mijn jeugd deden musea veel meer, tot de politiek heeft bedacht dat musea zichzelf maar moeten bedruipen. Ineens zat er een slot op. Dat heeft me wel geraakt. In het Haags Gemeente Museum, dat een forse collectie van mij heeft, zit bovendien een geweldig gat in mijn werk, omdat Fuchs er geweldige schulden heeft achtergelaten. Die mochten ineens jaren lang niets meer kopen. Nee, daar ben ik ben Fuchs niet dankbaar voor".
    - Dat komt misschien omdat ze een directeur hebben, die vooral heel gewichtig over moderne kunst praat.
    "Er is geen museum waar zo veel Franse filosofen worden aangehaald, daar word ook ik knettergek van. Ik heb daar toch de pest over in. Onder zijn regiem dreigt dat museum naar de knoppen te gegaan".
    - Heeft die ergernis ook niet te maken met de tragiek van het ouder worden?
    "Ja, natuurlijk. Je moet jongeren een kans geven, dat weet ik ook wel. Onze nieuwe staatssecretaris Rik van de Ploeg staat bol van dat soort retoriek. Maar als musea ergens aan beginnen, zouden ze het moeten afmaken. Ik klaag ook niet. Bijna alles wat ik maak, wordt verkocht".
    - Ben je er rijk van geworden?
    "Dat ook weer niet, absoluut niet. Ik heb er een huis in Frankrijk van overgehouden. Ik heb een video en een aantal tv's in huis. Dat is de liefde voor het beeld, maar rijk ben ik niet".
    - Als de kunsthandel voor een deel aan je voorbijgaat, ben je dan niet afhankelijk van verzamelaars?
    "Dat ben ik wel, maar ik hoef niet naar hun pijpen te dansen. Je hebt natuurlijk het type verzamelaar Loek Brons. Alleen al die advertenties: acht Melle's halen, zes betalen, alsof hij godverdomme nog steeds in de onderbroeken zit. Maar laten wij hem verder hier buiten beschouwing laten. Het gaat er om hoe je met een artiest omgaat".
    - Maar je kunt toch moeilijk zeggen: aan u verkoop ik niet.
    "Waarom niet? Dat gaat niet te ver. Ik houd ik er wel degelijk rekening mee wie mijn werk koopt. Daar let ik op, vooral als er twee potentiële kopers zijn. Je wilt toch dat zo'n ding niet de vergetelheid ingaat via de veiling".
    - Een van je trouwste verzamelaars is Frits Becht, die nu ook een aantal schilderijen van je werk organiseert".
    Hij is mij altijd trouw gebleven. Wij houden van elkaar, dat kan niet missen. Hij is een echte fan. In het begin betaalde hij vijfentwintig gulden in de maand en als hij dan op vakantie ging, sloeg hij wel eens een maandje over. Dan hadden wij wel eventjes ruzie. Godverju, zeg! Becht is erger dan familie, zeiden wij dan. Maar hij is altijd iemand die dicht tegen je aanzit, omdat hij oprecht van die spullen houdt".


Portret van Frits Becht

    "Ik herinner mij nog hoe Frits optrad toen ik in 1971 een staatsprijs kreeg. Een hele hoge onderscheiding, acht duizend gulden. Ha! In het Stedelijk zou ik die prijs uit handen krijgen van de toenmalige minister De Brauw, maar omdat die minister van onderwijs was, zaten er ook studenten in de zaal die een reuze klereherrie maakten. Ik weet nog dat de minister inging op de opmerkingen van de studenten en dat Frits toen plotseling rood aangelopen opstond en zei: "Godverdomme! Ik ben Frits Becht, voorzitter van de jury, en ik wil de minister verzoeken om over te gaan tot het uitreiken van de prijs aan de heer Westerik!". Dat was geweldig van Frits. De minister ging toen aangeslagen door en zei dat ik een groot kunstenaar was. Ha! Toen waren die studenten stil".
    "Er is een moment gekomen dat Frits het te duur vond worden. Toen is hij afgehaakt, maar hij is wel tekeningen blijven kopen en ik heb hem altijd een aparte behandeling gegeven. Mijn laatste grote schilderij heeft hij tien jaar geleden gekocht. In het totaal bezit hij veertien van de 136 schilderijen. Dat is veel".
    - Binnen wat hij verzamelt, is jouw werk ook weer een Fremdkörper.
    "Absoluut, volkomen a-typisch. Hij is nog steeds bezig met kopen, vooral jongeren. Voor mij is zijn smaak moeilijk te begrijpen, maar dat is misschien ook juist het aardige. Zo staat er in zijn huis een Ruthenbeck, een soort kolenkist. Wat heeft dat met Westerik te maken? Ik zou het niet weten. Maar smaak is in dit verband zo'm rotwoord. Ik kan wel voelen wat hem aantrekt en ik begrijp ook de geilheid van het verzamelen, maar ik kan niet voorspellen wat hij mooi vind. Als ik daarop gecheckt zou worden, zou ik er niet uitkomen".
    - Je hebt gezegd dat je misschien in de eerste plaats een tekenaar bent.
    "Met tekenen kan ik veel meer. Om technisch een beeld te vormen, beschik ik bij het tekenen over een veel groter arsenaal. Meer vrij bewegend. Dat schilderen is vooral een stuntelig etteren. Maar dat tekenen schrijf ik als het ware zo op, daar is mijn machtsvertoon veel groter".
    - Droom je veel?
    "Ik droom als een gek. Angsten vooral, dat komt terug in dat werk. Daar heeft men het altijd over, maar het is geen definieerbare angst. Ik vind de buitenwereld behoorlijk gevaarlijk. Je hoeft in sommige straten van Rotterdam maar even een verkeerd oogcontact te hebben of ze kleunen je in elkaar, dat is echt oppassen en anders dan tien jaar geleden.
    "Een heleboel dingen zijn kloterig. Kosovo. Clinton met zijn sigaar, die daarvoor veroordeeld wordt. Maar ik kan daar niets aan veranderen. Ik moet kwaliteit maken. Mijn angst is ook niet een directe angst, maar een angst ergens tussen geboorte en dood. Wij weten dat er een einde aankomt. Dat hangt al de tijd dat je leeft wat lacherig boven je hoofd, maar het blijft onafwendbaar een vreemd gebeuren".
    - Zie je ook het einde van de schilderkunst?
    "Nee, nooit. Dat kan niet, man! Iedereen blijft aan dat plaatje hangen, vanuit de vreugde of vanuit angst. Jij blijft toch ook schrijven en er zullen altijd mensen zijn die ergens een spijker in willen slaan".
    " In 1982 zei je: "Misschien eindigt het nog wel eens met een zonsondergang boven zee. Weet je eigenlijk wel hoe mooi dat is? Dat bewaar ik voor als ik tachtig ben. Dan ben ik daaraan toe".
    - Is dat nog steeds je ambitie?
    "Ja, in dat opzicht is er niets veranderd".

HP\De Tijd, 8 februari 1999.

Dit interview en de foto's zijn gepubliceerd in het boek Westerik in de collectie Becht. Het is te bestellen bij het Huygensmuseum Hofwijck te Voorburg