De man op de Middenweg
Aan de columnist Koos van Zomeren heb ik destijds
ook moeten wennen. Aanvankelijk vond ik die verstilde stukjes op de voorpagina
van NRC\Handelsblad maar niks. Toen raakte ik er aan gewend en tenslotte
vond ik het jammer dat hij er mee ophield.
Vorig jaar verzamelde Van Zomeren zijn NRC-stukjes
in Ruim duizend dagen werk. Werk? Kijkt hij er zo tegenaan? Ik dacht
dat een soort levensvervulling is als je dagelijks je persoonlijk licht mag
laten schijnen op de voorpagina van de beste krant van het land. Kennelijk
niet voor Van Zomeren. Ik zie hem zijn pakje brood inpakken en naar zijn
werk gaan. Maar misschien zit het anders. Misschien beschouwt Van Zomeren
zijn columns als werk en zijn romans, poëzie en novelles als zijn werkelijke
levensvervulling. In dat geval heeft Van Zomeren het weinig met deze criticus
getroffen. Twee jaar geleden kon ik op deze plaats niet erg enthousiast zijn
over zijn boek Een deur in oktober. Niet open doen, schreef ik. Maar
misschien is het ook met de romans van Van Zomeren even wennen.
Helaas.
Ik zou graag willen, maar opnieuw is me dat niet
gelukt. Over zijn nieuwe roman De man op de Middenweg kan ik evenmin
opgetogen berichten. Eerst maar iets over de stijl. Van Zomeren heeft een
karakteristieke stijl die heel geschikt is voor de korte baan. Een stijlfiguur
die hij veelvuldig gebruikt is die van de herhaling. Bij Van Zomeren is de
herhaling zoiets als de witregel bij Krol. In columns kan zo'n herhaling,
mits op de juiste plek aangebracht, heel effectief werken. Maar in deze roman
gaan al die herhalingen je tenslotte op de zenuwen werken. In De man op
de Middenweg word je er soms knettergek van.
Het begint meteen op pagina 6. "Als dit fictie was,
zou ik gretig uitweiden over…Als dit fictie was zou ik deze gelegenheid aangrijpen
om… Als dit fictie was, zou ik voor een reusachtig pak sneeuw zorgen". Maar
de lezer begrijpt het al: dit is geen fictie. Op pagina 16: "Ik dacht even
aan de kus…Ik dacht even aan de droevige straten van Den Haag…Ik dacht even
aan de vervangster van mijn tandarts". Op pagina 18: "Hij is doof. Hij is
kortademig. Hij wordt stijf. Hij is zestien". Op 22: "Daar ligt de drenkplaats
voor het vee. Daar staan de eeuwenoude eiken. Daar verbergt zich het struikgewas".
Op pagina 29 is daar door hier vervangen: "Hier kwam iemand
niet van links of rechts maar van boven of beneden. Hier zag je iemand niet
aankomen als hij de hoek omsloeg". Op pagina 61 gaat hier over in
er: "Er kwam een vrouw aanfietsen…Er kwam een vrouw naar boven lopen…".
Op pagina 69 is er weer veranderd in een keer: "Een keer toen
ik naar huis reed…Een keer, laat in het najaar in Rotterdam, had ik het er
met John van 't Slot over". Een pagina verder: "Ik zweeg. Ik wist het niet.
Ik wist het wel". Voor het ritme is het ook altijd goed om een paar zinnen
achter elkaar met het woordje soms te beginnen: "Soms vroeg ik me
af wat ik mij op de hals had gehaald…Soms ging mijn sympathie opeens naar
Ulrich de Jong uit". Enzovoort, enzovoort, het houdt niet op.
Hoogtepunt van die herhalingsstrategie vormen de
pagina's 184 tot met 187. Om ons in te peperen dat deze roman over de herinnering
gaat, begint elke zin met dezelfde twee woorden: Ik herinneren mij dat het
verboden was over het gras te lopen…Ik herinner mij het badhuis…Ik herinner
mij bokspringen…ik herinner mij een lichte hersenschudding…ik herinner mij
God…Ik herinner mij dat ik bang was voor Sinterklaas…Ik herinner mij levertraan…Ik
herinner mij dat ik dacht dat ik mij altijd alles zou herinneren…Ik herinner
mij korenbloemen…Ik herinner mij een oranjeknipperbol bij het zebrapad. Enzovoort,
enzovoort, pagina's lang wordt aan vroeger herinnerd dat het een lieve lust
is. Helaas leveren al die herhalingen precies omgekeerd effect op van wat
aanvankelijk moet zijn beoogd: er wordt geen eenvoud en ritme bereikt, maar
het gaat galmen alsof Martin Luther King met gespreide handen het I have
a dream aanheft. Kortom, het lijkt wel of Van Zomeren de columnisten-ontwenningskuur
nog steeds niet heeft afgemaakt en dat hij definitief verslaafd is geraakt
aan een aantal columnistentrucjes.
Inderdaad gaat De man op de Middenweg over
de herinnering. Het is één lang uitgerekt En langs het tuinpad van mijn
vader…, honderd coupletten achter elkaar, gezongen door Wim Sonneveld,
op een diep doorwaakte ochtend, met ver uit de strot opwellende uithalen
van een zanger die vreselijk naar het einde verlangt. Uit alles proef je
dat Van Zomeren het zich met dit boek erg gemakkelijk heeft gemaakt. Routine
is zijn belangrijkste gids geweest. Alles wat wij ook van Van Zomeren weten,
komt er in voor. De hoofdpersoon is schrijver en heet toevallig Koos van
Zomeren, maar zo wordt ons lezers met nadruk verzekerd: het lijkt echt, maar
dat is het niet. Het is een lied van schijn en wezen. Je bent nu eenmaal
schrijver of je bent het niet.
Die fictieve schrijver Koos van Zomeren houdt net
als de echte schrijver Koos van Zomeren van de natuur, van koeien en van
kunst. En hij heeft uiteraard een hond, die Rekel heet en die inmiddels al
behoorlijk oud is. Af en toe komt fictief iemand in het boek aan de fictieve
schrijver vragen of de non-fictieve hond nog leeft. Ja, hoor, maar Rekel
is al zestien, en tegenwoordig wat moeilijk ter been.
Ten einde zijn alom bekende preoccupaties met elkaar
te verbinden, heeft Van Zomeren ook nog een verhaaltje bedacht. Omdat al
die bespiegelingen over vroeger nu eenmaal meer melancholiek dan spannend
zijn, is het als contrast een spannend verhaaltje geworden over een schilder
die tenslotte wordt vermoord. Het is nogal een gekunsteld verhaaltje, heel
geschikt om er de metaforenzeef over te laten gaan, zoals de poffertjesbakker
zijn poedersuiker over de poffertjes uitklopt.
De schilder Bennie Krüger zal het slachtoffer worden
van zijn verzamelaar, de kunstmecenas Ulrich de Jong, die ooit nog eens bij
Vitesse heeft gevoetbald. De Jong koopt al de schilderijen van Krüger op,
niet om ze tentoon te stellen, maar om ze voor iedereen ontoegankelijk in
een depot op te bergen. Krüger en De Jong delen dezelfde jeugd in Arnhem,
maar De Jong wil die jeugd zo veel mogelijk uitwissen, omdat hij uit een
"foute" familie komt. Het wegbergen van zijn werk betekent voor Krüger natuurlijk
een vorm van sterven en in plaats van het vernietigen aan De Jong over te
laten, neemt hij zelf het heeft in de handen. Spannend. Achter de vorige
zin horen dan ook eigenlijk drie puntjes: neemt hij zelf het heft in handen….Maar
hoe het afloopt, laat ik verder aan de lezer over.
Ik herinner De man op de Middenweg mij als
een zwak boek
Ik herinner De man op de Middenweg mij als
een routinewerkje
Ik herinner De man op de Middenweg mij als
iets dat niet herinnerd hoeft te worden.
HP\De Tijd, 24-9-2001
|