Hagiografietje
Meester op het floret, een selectie
uit het journalistieke werk van Joop van Tijn (1938-1997), is wel erg
een hagiografie geworden. Van Tijn was een uitstekende journalist, daar
niet van, maar hij had ook zo zijn beperkingen. Terwijl politici over
wie hij kritisch schreef hem vaak op handen droegen, waren er flink
wat collega's zijn bloed wel konden drinken. En dikwijls terecht, want
de tijd dat hij samen met Rinus Ferdinandusse het hoofdredacteurschap
van Vrij Nederland uitoefende, was niet bepaald zijn meest succesvolle
periode.
Chris
van Esterik, die de selectie maakte en van een voorwoord voorzag, heeft
er voor gekozen om uitsluitend de mooie kant van Van Tijn te laten zien,
en dat is wel vreemd ten aanzien van een journalist die er zelf altijd
prat op ging dat hij kritisch was zonder aanziens des persoons. "Een
laaiend wantrouwen" koesterde Van Tijn naar eigen zeggen jegens iedere
autoriteit. Zelfs koesterde ik na een akkevietje ook een zeker wantrouwen
jegens hem. Op een keer bemerkte ik tot mijn verbazing dat in een stuk
voor VN een paar onaangename passages stonden over van de journalist
Dick Houwaart, die ik nooit had geschreven. Ik had de naam van Houwaart
zelfs niet eens vermeld. Navraag leerde me dat Joop eigenhandig die
passages aan mijn tekst had toegevoegd, kennelijk omdat hij een appeltje
met Houwaart had te schillen. De zaak kreeg helemaal een vervelend staartje
toen de week daarop een ingezonden brief van Houwaart binnenkwam, waarin
de opmerkingen aan zijn adres werden weerlegd. Er is toen een heel gesteggel
geweest hoe te rectificeren, maar daar is tenslotte niets van terecht
gekomen, omdat de zaak "niet actueel" meer was.
Meester op het floret geeft een uitstekend
beeld van het soort journalistiek dat bij Vrij Nederland werd bedreven,
al vraag ik mij af of de selectie van Van Esterik wel helemaal recht
doet aan Van Tijn. Het overgrote deel van de opgenomen artikelen zijn
namelijk interviews. Op zichzelf is het opmerkelijk dat iemand met zulke
sterke opinies zich op papier vooral bezig hield met interviewen, toch
vooral een journalistieke vorm die zich vooral ten doel stelt de opinies
van anderen weer te geven. Het zal er misschien mee te maken
hebben dat het portretterende interview een nogal luie journalistieke
vorm is, al wil ik mij niet scharen bij hen die op het interview afgeven.
Het is waar dat Van Tijn nauwelijks columnachtige stukjes schreef, maar
ik herinner mij bijvoorbeeld een groot artikel over De uitvreter
van Nescio, waar Joop bijzonder trots op was. Dat stuk is in de bloemlezing
niet terug te vinden.
De interviews met Golda Meir en James Baldwin
staan na al die jaren nog steeds overeind, maar ik moet eerlijk zeggen
dat al die vraaggesprekken met Den Uyl en Van Agt mij toch beginnen
te vervelen. De Nederlandse politiek kan zelfs met de schwung van Van
Tijn niet altijd boeien. Daar komt nog bij dat Van Tijn het als interviewer
uiteindelijk toch moet afleggen tegen Bibeb en Ischa Meijer, de andere
grote interviewers van zijn tijd. Zo is in Meester op het floret
een gesprek afgedrukt met Beernink, de toenmalige CHU-minister van binnenlandse
zaken. Het is zonder meer een grappig gesprek waarin Beernink stoethaspeligheid
voortreffelijk uitkomt, maar vergeleken bij het hilarische interview
dat Beernink ooit door Bibeb werd afgenomen, blijft het in de schaduw.
Voor het interview met Loe de Jong kun je beter bij Ischa Meijer zijn,
weer een collega die nogal een hekel had aan Van Tijn.
Achteraf geloof dat Van Tijns grootste kracht
niet lag in de schrijverij. Hij was op zijn best op de radio in Welingelichte
kringen. Op de televisie was hij de voorloper van Paul Witteman.
Hij schokte Nederland door als eerste op tv het woord "neu-ken" uit
te spreken, hetgeen hij deed op een bijzonder deftige manier. Maar uiteindelijk
trok de slangenkuil van Vrij Nederland hem meer dan de slangenkuil van
de televisie. FEMdeWeek, 21 april 2001
|