Een aquarel van de tijd
Hugo Raes
Uitgeverij:
Atlas

Een aquarel van de tijd

    Hugo Raes ken ik van Een faun met kille horentjes en vooral van Vadsige koningen, boeken uit mijn jeugd die op existentiële wijze een nieuwe vrijheid predikten. Het was de tijd dat Raes samen met W.F. Hermans en Gerard van het Reve werd uitgeroepen tot "de aanstootgevers". In Houten leeuwen en leeuwen van goud heeft Hermans er nog een komisch stukje over geschreven. Raes was niet alleen razend populair bij de schooljeugd, maar hij werd ook door de officiële kritiek in de armen gesloten. "Het Vlaamse equivalent van De avonden", schreef J.J. Oversteegen in 1961 bij het verschijnen van De vadsige koningen. Later maakte Gerrit Borgers voor de VPRO een lange documentaire over Raes en zijn werk.
    Misschien had Raes een internationaal beroemd schrijver kunnen worden, maar hij werd leraar. Een eerzaam beroep, daar gaat het niet om, maar meestal is het verlangen naar vastigheid en naar een toekomst die met een waardevast pensioen geplaveid is niet de beste voedingsbodem voor de schrijverij. Raes publiceerde zo af en toe nog wel, maar het ware vuur leek verdwenen. Hij werd aangeraakt door de vergetelheid en ik denk dat er nog maar bij weinig middelbare scholieren een bel gaat rinkelen als de naam van Hugo Raes valt.
    Na ruim tien jaar is er dan toch weer een nieuw boek van Raes verschenen, getiteld Een aquarel van de tijd, herinneringen en dagboekbladen. Het is uitgegeven bij Atlas, en dat is tegelijk misschien ook het meest tragische aan dit boek. Decennia lang heeft Raes bij De Bezige Bij gezeten, algemeen beschouwd als het hoogst haalbare voor een Vlaming, maar aan die verbintenis kwam een einde toen Albert Vorster bij De Bij het roer overnam van Dolf Hamming. In Een Aquarel van de tijd vertelt Raes dat Vorster een manuscript afwees en toen met nadruk zei: "Ga weg, Hugo, ga weg".
    In Een aquarel van de tijd geeft Raes op impressionistische wijze een overzicht van zijn leven. Al in de eerste alinea wordt hoog ingezet: "Onlangs besloot ik onder zware psychische druk, die mij langzamerhand ziek maakte, een tekening van de tijd te vervaardigen. Om aan vergiftiging te ontkomen moest ik dingen in kaart zien te brengen teneinde er opnieuw greep op te krijgen". Wie na deze pretentieuze inleiding denkt dat hij begonnen is aan een diepzinnig filosofisch werk heeft het echter volkomen mis. Een aquarel van de tijd is eerder moppentrommel, vol geestige en minder geestige anekdotes. Aan de zware psychische druk die de schrijver ziek maakt, wordt niet al te veel aandacht aan besteed en als je Een aquarel van de tijd dichtslaat, heb je vooral de indruk van iemand die als schrijver misschien niet volledig geslaagd is, maar die toch wel degelijk een gelukkig leven achter de rug heeft.
    Na een mislukt huwelijk, is de schrijver hertrouwd met die lieve aardige Marie-Thérèse, die verder al de jaren bij hem zal blijven en die ook nog eens de kinderen uit zijn eerste huwelijk heeft opgevoed. Dankzij de politiek invloedrijke Karel Jonkheere is Raes aan een vaste betrekking in het onderwijs gekomen, waardoor hij toch voldoende inkomen genereerde om een mooie Engelse zeilboot te kopen, alsmede een boerderij met een aardig stukje land in de Pyreneeën. Er blijft natuurlijk altijd genoeg over om ongelukkig over te zijn, maar alles bij elkaar heeft het leven Hugo Raes toch niet zo slecht bedeeld. Wel proef je voortdurend een zeker gevoel van miskenning. Anders kan niet verklaard worden waarom de schrijver zelf zo uitgebreid opsomt wat hij heeft gepresteerd. Dat is nou typisch zo'n werkje dat je iemand anders moet laten opknappen.
    Een aquarel van deze tijd is bepaald geen grootse literatuur, maar als dagboek of memoires is het zeker onderhoudend. Vooral de vrolijke tijd dat Remco Campert nog in Antwerpen woonde en je maar op de grond hoefde te stampen voor weer een nieuw feest, is op een opwekkende manier beschreven. Raes doet dat op een Louis Paul Boon-achtige manier met korte hoofdstukjes die soms de vorm van een column hebben. Maar af en toe lijkt Een aquarel van deze tijd ook op de rubriek Grote mannen en vrouwen die ik gekend heb, want Raes wil graag laten merken dat hij correspondeerde met Anais Nin en Jerzy Kosinski ontmoette.
    Toch zijn de hoofdstukken waarin geen beroemde namen vallen verreweg de beste. Voor de verhandeling over Anais Nin staat een klein hoofdstukje over boksen - of liever hoe Raes in zijn jeugd in een achterzaaltje van een café bokslessen nam - waarin hij meer van zichzelf prijs geeft en eigenlijk ook meer vertelt over zijn literaire opvattingen dan in al die pagina's over Anais Nin. Een columnachtig hoofdstukje over een verwaarloosde hondje dat gevangen moet worden, heeft aanzienlijk meer zeggingskracht dan pagina's die gewijd zijn aan de oprichtingsbijeenkomst van het literaire tijdschrift Gard Sivik.
    Wel schrijft Raes erg mooi en liefdevol over Louis Paul Boon, die verschillende opzichten zijn grote voorbeeld is geweest. Zo vertelt Raes een anekdote, die mij typerend lijkt voor het literaire leven in Vlaanderen. Bij afscheid van zijn krant had Boontje namelijk een schrijfmachine gekregen. Raes vroeg of het misschien een elektrische schrijfmachine was. Nee, want zo'n elektrische schrijfmachine zou wel erg duur zijn geworden, zodat de Vlaamse kandidaat voor de Nobelprijs was uitgenodigd aan zijn eigen cadeau mee te betalen, wat hij tenslotte maar achterwege gelaten had.
    Het zijn leuke anekdotes, maar niet veel meer dan dat. Raes schijnt dat manco zelf ook te beseffen. Op de laatste pagina's van Een aquarel van de tijd wordt ingegaan op het verwijt dat Raes stil stond, terwijl Hermans, Reve, Mulisch en Claus furore maakten. "Ik antwoordde", schrijft Raes, "dat het grotendeels mijn eigen schuld was, want dat ik het niet alleen door ontmoediging voor gezien had gehouden, maar ook doordat Marie-Thérèse en ik verscheidene jaren - zo goed als - in Frankrijk waren gaan wonen, en zonnen en heerlijk nietsdoen hadden me lui gemaakt".
    Vergelijk deze lelijke luie zin eens met de eerste zinnen van het boek, zoals geciteerd in het begin van deze recensie. Ik zie de schrijver voor me, hoe hij met gebruind bovenlijf meehelpt de druiven te plukken in het pittoreske Franse dorpje waar hij met zijn vrouw is neergestreken. De jaren gaan tellen en het goede leven vraagt om een tol die betaald moet worden. Dan fluistert Albert Vorster in je oor: "Ga weg, Hugo, ga weg…". En je bent toch beledigend, al weet je onbewust en misschien ook wel bewust, dat Vorster eigenlijk gelijk heeft. Met moeite herneem jezelf en besluit wraak te nemen. Je begint aan een nieuw boek, dat groots en monumentaal moet worden. Op de eerste pagina schrijf je dat je bijna bezwijkt onder een grote psychische druk, maar dat je van plan bent de tijd stil te zetten. Daarna stop je en je kijkt uit het raam. De volgende morgen weet je het niet precies meer. Je verzamelt wat anekdotes en je bent blij als je na wat geploeter twee honderd pagina's bij elkaar hebt. Je levert het manuscript in verlangt al weer naar je tweede huisje.

HP\De Tijd, 20 juli 2001