Franklin
Tomas Lieske
Uitgeverij:
Querido

Van supertrein tot lintworm

    Franklin, de nieuwe roman van Tomas Lieske, begint beeldend en overtuigend. De Tweede Wereldoorlog is in volle gang en wij bevinden ons achter de linies in een Russische nikkelmijn. Het leven is er onmenselijk hard, de zware industrie van de Goelag. De Nederlander Charles Kinzensberg, oostfrontstrijder en deserteur, is er terecht gekomen. Hij raakt bevriend met de Duitser Walter en de treinmachinist Niel. Tenslotte weten zij gedrieënlijk uit de hel te ontsnappen, maar bij de sprong op de trein raakt Walter zodanig gewond dat hij bij de verdere uitbraak slechts een blok aan hun been zal zijn. Niel slaat de Duitser met een stuk ijzer op zijn kop en gooit het lijk over de reling van de locomotief. Als de oorlog is afgelopen staan Charles en Niel bij de ouders van Charles voor de deur, die natuurlijk niet echt staan te springen om de oud-SS'ers liefderijk op te nemen.
    Dit veel belovende begin heeft alles in zich om te een volwaardige roman uit te groeien. De stemming is beangstigend surrealistisch, de trein een grommend en alles vertrappend monster zoals in het sympfonisch stuk van Honneger, en de dood een oorlogskameraad die achter elke boom te voorschijn kan springen. De vaart van het begin is de snelheid van de trein. Lieske heeft goed naar het werk van W.F. Hermans gekeken, maar dat kan helemaal geen kwaad. Bovendien lijkt het verhaal ook helemaal op een plot te zijn toegesneden: een deus ex machina in de vorm van een tas met papieren die door Walter op de trein is achtergelaten. Charles neemt de tas mee en die ligt nu ergens verstopt in een kast, als de geheime getuige van een verleden dat beter bedekt kan blijven.
    Wij zijn 22 pagina's verder als Charles en Niel in Den Haag thuiskomen. Het boek is 335 pagina's dik. De lezerstrein moet dan nog 313 pagina's verder. Aanvankelijk is het nog even razen, maar het razen wordt rijden, het rijden wordt sukkelen en tenslotte moet de trein met twee trekpaarden naar de remise worden gesleept. Wat van start ging als een intrigerend verhaal is uitgemond in een slepende kwestie. Onze nieuwsgierigheid heeft ongemerkt de gedaante van verveling gekregen. De trein is een lintworm geworden.
    Vreemd dat die 22 pagina's van het begin slechts tot die 22 pagina's beperkt zijn gebleven. In het verloop van boek is er eigenlijk nog maar één passage die aan dat begin doen denken, namelijk waar Niel een liftster meeneemt. De ontmoeting begint met lachen en vrolijkheid, maar alras slaat de stemming om in angst, met als onafwendbare resultaat: moord. De liftster, zo begrijpt de lezer, is de naoorlogse variant van Walter. Niel is niets veranderd. Om vrij te zijn, zal hij voor geen moord terugdeinzen. Slechts hier krijgt Franklin weer even de fascinatie die het begin zo veelbelovend maakte.
    Toch is Niel niet de hoofdpersoon van het boek. Charles Kinzensberg is dat evenmin. De twee personen met wie deze roman zo wervelend is begonnen, blijken na 22 pagina's slechts belangrijke bijfiguren te zijn. Dat maakt het lezen en het doorgronden wat Lieske voor ogen heeft zo ongemakkelijk. Naarmate de roman vordert, springen standpunten alle kanten op en verandert het perspectief van de lezer onophoudelijk. Voortdurend ben je geneigd te schrijver te smeken of hij nou eerst afmaakt waaraan hij zojuist begonnen is. De hoofdpersoon van Franklin is Franklin. Dat ligt voor de hand, maar als het niet de titel van het boek zou zijn, zou je daar niet zo een, twee, drie achterkomen. Franklin is de zoon van Christine, het zusje van Charles. Eigenlijk was Niel verliefd op haar, maar uiteindelijk won Christine's afkeer voor Niels dierlijkheid het van zijn aantrekkingskracht. Om Niel te onstnappen, trouwt Christine met Bernard Lowendaal. Ze is dan nog erg jong, maar het huwelijk is haar enige uitweg.
    Als Franklin ergens over gaat dan is het over ontsnappen. Alle personen in de roman moeten op de een of andere wel ergens aan ontsnappen: aan de oorlog, aan hun milieu, aan hun ouders, aan hun kostschool, aan een vertederende liefde of aan hun buren. Voor Franklin is het niet alleen ontsnappen, hij wordt er bij zijn ouders gewoon uitgegooid. Christine, getrouwd met de verkeerde man, kan haar eigen kinderen niet verdragen en zo wordt Franklin in een pensionaat gestopt. Daar moet hij zien te overleven. Even is er nog de vage hoop op een Bildungsroman à la Musils Der junge Törless, maar het verhaal van Lieske wappert te veel om zelfs maar in de buurt te kunnen komen. De gebrekkige schrijfstijl begint dan ook onaangenaam op te vallen. Neem bijvoorbeeld pagina 275, waar zo'n beetje alle zinnen met hij beginnen. Hij wrikte, hij kreeg, hij timmerde, hij sleepte, hij gooide, hij dronk, hij sprenkelde, hij deed dit, hij deed dat, enzovoort. Het kan zijn dat de dreun der bielzen nog in het hoofd van de schrijver heeft geklonken, in ieder geval krijg je er als lezer op den duur koppijn van.
    De oude theorie zegt dat een goed boek de lezer altijd de gelegenheid geeft zich op de een of andere manier met een van de personages te identificeren. Als die theorie klopt, zal Franklin het moeilijk krijgen. Het is ontegenzeggelijk waar dat Franklin een nare jeugd achter de rug heeft, dat hij slechts naar een kostschool werd gestuurd omdat zijn ouders niet deugden - deze gegevens zijn al zo cliché dat het me moeite kost ze op te schrijven - en het is ook waar dat hij op kostschool voornamelijk wordt gepest en dat hem weinig zelfontplooiing wordt gegund. Maar dat betekent nog niet dat wij op den duur enige sympathie of begrip - weer zo'n rotwoord - voor hem kunnen voelen. Het schrijversarsenaal van Lieske is te beperkt om zo'n soort reactie teweeg te brengen.
    Aan het slot van het boek, als alles dat na de oorlog is opgebouwd door de hand van Franklin ook letterlijk in vlammen opgaat, zou je iets van deernis moeten voelen voor de dader die ook steeds als slachtoffer is afgebeeld. Maar dat gevoel ontstaat nergens en Franklin blijft eigenlijk de vervelende klier die hij altijd is geweest. Als er in de roman een personage is met wie je je als lezer verwant zou kunnen voelen, dan is dat ondanks alles de moordenaar Niel. Hij is het domste, maar tevens ook het intelligenste personage van het boek. Jammer dat het hem als bijfiguur niet gegeven is de hoofdrol te spelen.
    Franklin wekt de indruk dat er heel lang op geploeterd is zonder dat de schrijver tot het gewenste resultaat is gekomen. Dat is altijd een vreemd mechanisme. Je kunt hard schaven en plamuren en toch wordt het niks. Je kunt het er ook in één klap uitgooien. Dat moet zijn gebeurd met die eerste 22 pagina's.

HP\De Tijd, 16 juni 2000