GROOTVADER MOZES |
|||
Het schrijven over mijn
familie, vooral over mijn familie van vaders kant, is schrijven over een
onderwerp dat lange tijd duister voor mij is geweest en waarvan ik nog steeds
niet veel weet. Dat ik niettemin zo onbescheiden ben u lastig te vallen met
flarden uit hun verleden, is vooral terug te voeren op het feit dat hun
Werdegang in verschillende opzichten karakteristiek is geweest voor de
geschiedenis van het joodse proletariaat in deze eeuw. Voor mij is de familie eigenlijk nooit een levend organisme is geweest. Op zichzelf is dat natuurlijk vreemd. De meeste mensen hebben, behalve een vader en een moeder, meestal ook wat ooms en tantes, neven en nichten. Bij ons thuis was dat niet het geval. Als kind merkte ik op dat mijn vader sowieso geen ouders had, en ik van die kant dus geen grootouders. Maar mijn moeder had wel degelijk grootouders. Een enkele keer kwamen zij op bezoek, maar echt welkom waren zij nooit. Op zondagmiddagen gebeurde het wel eens dat wij ons schuil hielden achter de gesloten gordijnen, niet thuis spelend, terwijl mijn grootouders tevergeefs aanbelden. Mijn moeder protesteerde soms tegen die behandeling, maar uiteindelijk heeft zij zich neergelegd bij het idee van mijn vader dat onze familie uitsluitend bestond uit ons eigen gezin. Dit is beslist geen klacht. Het heeft ook grote voordelen om geen familie te hebben. Al die warme familieavonden, waarover ik wel eens hoor spreken en die anderen tot een staat van grote opwinding kunnen brengen, maken op mij altijd de indruk van een jaarlijks corvee, waaraan ik dankzij een of andere ingreep ben ontsnapt. Wel vierden wij bij ons thuis onze verjaardagen, maar ook in die gewoonte kwam enigszins de klad, toen mijn vader - het moet in 1950 of in 1951 geweest - een brief uit Duitsland ontving. In deze brief werd meegedeeld dat nu definitief was komen vast te staan dat mijn vaders vader, Mozes Abrahamsz Pam, in 1943 in Sobibor was omgebracht. Er stond ook een datum bij. Ik weet niet of de nazi's het uitroeien nauwkeurig per individu hebben bijgehouden of dat de naoorlogse onderzoekers er in de puinhoop van lijken maar een slag naar hebben geslagen, maar in ieder geval stond als de sterfdag van mijn grootvader vermeld: 5 maart. En dat was nou precies weer de verjaardag van mijn vader. |
|||
Zoals u weet bestaat er het syndroom "tweede generatie
oorlogsslachtoffers", waarbij kinderen zo worden gemaltraiteerd dat zij
als het ware de angsten van ouders overnemen. Dat is bij mij nooit gebeurd. Na
die bewuste brief uit Duitsland heeft mijn vader er het zwijgen toe gedaan. Hij
heeft mij er verder nooit meer met de oorlog lastig gevallen en in ieder geval
vertelde hij er uit zichzelf nooit over. Zo werd langzaam het verleden van onze familie uitgewist. Toen mijn vader zes jaar geleden overleed, hoopte ik nog dat ik historisch interessante papieren zou vinden, maar hij had alles weggegooid of laten weggooien, zodat ook hier het spoor dood liep. Praktisch het enige dat boven water kwam, waren onze lidmaatschapskaarten van de Arbeiders Vereeniging voor Lijkverbranding, een crematie- en begrafenisfirma die nog bleek te bestaan, zij het onder een andere naam: de Algemene Vereniging voor Lijkverbranding. Tot mijn verbazing bezat mijn vader een zeer laag lidmaatschapsnummer dat uitgegeven was niet lang na 1919, het oprichtingsjaar van de VVL. Ikzelf bleek al bij mijn geboorte in 1946 lid te zijn gemaakt. Wat zat daar achter? Waarom denkt men de een geboorte van een baby al direct aan zijn dood? Het verbaasde mij, zonder dat ik er direct wist in welke richting ik het antwoord zoeken moest. Hoewel na 1950 de deur naar ons verleden gesloten, sijpelde een enkele keer via andere kanalen toch nog wel eens iets door. Laat ik daarom vertellen wat ik tot een aantal jaren geleden over mijn familie wist. Er circuleren in onze familie verschillende theorieën over om onze afkomst. Heel vermoedelijk is Pam een afkorting. In het hebreeuws komt de p als zelfstandige letter niet voor, maar wel in combinatie met de h, zoals de ph in Philip of in Philadelphia. Hier wordt de p of de ph dus uitgesproken als een f, hetgeen wel eens zou kunnen betekenen dat Pam gelezen moet worden als Fam. En Fam moet dan worden geïnterpreteerd als een afkorting van Frankfurt am Rein. Als dat juist is, zijn de Pammen Duitse joden, die in het begin van de vorige eeuw naar Nederland zijn gekomen. Ik had een vader die Leonard Albert Pam heette en die verder geen familie had. Ik had een moeder die van West-Friese afkomst was, die erg gojs was en die Hamstra heette. Ik was, zo verzekerde ik mijzelf, een soort kosjere ham. Mijn vader en mijn moeder hadden elkaar direct na de oorlog ontmoet op de redactie van Het Parool, waren onmiddellijk getrouwd en hadden mij verwekt. Ik was genoemd naar mijn grootvader Max Pam, die weliswaar Mozes heette, maar die voornaam Max voerde. Toen hij in Duitsland omkwam, was hij al dik in de zeventig. Aan het eind van de vorige eeuw moet hij echter zeer actief in socialistische beweging en streed hij aan de zijde van Henri Polak en Jan van Zutphen - christelijk, maar met ph gespeld - voor de rechten van de diamantbewerkers. |
|||
Zomer 1916, tijdens een massale bijeenkomst op het Parkschouwburgterrein. Op de voorgrond Jan van Zutphen, Henri Polak en Bernard Wins; bovenaan midden Sjaak Brouwer en Moos Pam, tussen Pam en Wins: Jos Theeboom. Allemaal voortrekkers in de grote strijd. | |||
Verder moet Mozes Pam, en ik citeer nu letterlijk: "Een onooglijk lelijk mannetje zijn geweest met een bijzonder mooie vrouw". Dit laatste is treffend, want ik beschouw dat als een van de weinige typische eigenschappen van onze familie. Naar alle waarschijnlijkheid heeft Mozes Pam in Amsterdam de rabbijnsopleiding gevolgd. Dat moet vrijwel zeker de rabbijnsopleiding van het Nederlandsch Israelitische Seminarium zijn geweest. De rabbijnsopleiding deed Mozes van zijn geloof vallen, zoals het vaak gebeurt met mensen die een theologische studie volgen. Voor Mozes Pam was de stap van de rabbijnsopleiding naar het socialisme en van het socialisme naar het atheisme een volstrekt consequente, al moet ik erbij zeggen dat Mozes zijn zoon in 1905 wel degelijk heeft laten besnijden. Tenslotte moet ik hier gewag maken van een geheim, een familiegeheim. Mijn vader vertelde hier alleen maar over als hij echt wat gedronken had, en dat was niet zo vaak. De oorsprong van dit geheim ligt vermoedelijk in het jaar 1908. Mijn grootvader Mozes had een zuster Eva Pam, een vrouw die van mij dus een volle tante is. Deze Eva Pam, als aanhanger van Domela Nieuwenhuis radicaler dan Mozes, was eveneens zeer actief in de arbeidersbeweging. Zij sprak op bijeenkomsten en heeft zelfs enige tijd in het bestuur gezeten van de Naaisterbond, een van de eerste feministische organisaties in ons land. Maar ergens tussen 1902 en 1908 moet deze Eva Pam iets vreselijks zijn overkomen, iets waardoor zij een uitgestotene werd onze de familie. Volgens mijn vader had dat te maken met de dood van zijn grootvader, mijn overgrootvader dus, Abraham Pam. Deze Abraham Pam stierf op 8 maart 1908. Hoe, waar en waarom, dat weet ik niet, maar volgens het familieverhaal zou Eva Pam het lijk van Abraham hebben versleept en dat hebben neergelegd voor de deur van Mozes. Mijn grootvader zou daarop zeer kwaad zijn geworden - geef hem eens ongelijk - en hij zou zijn zuster levenslang uit de familie hebben verbannen. Men kan zich daarom misschien het gezicht van mijn vader voorstellen, toen hij vermoedelijk in 1954 of misschien zelfs nog daarna, een brief ontving die heel beverig ondertekend was met: Eva Pam. Eva was in de krant de naam Leo Pam - mijn vader werkte als journalist bij Het Parool - tegengekomen en zij vroeg zich af of deze Leo Pam misschien de zoon was van Mozes, haar broer. Ik zal u straks vertellen hoe het met Eva Pam en met deze kwestie is afgevallen - vreest niet, er komt, om met Gerard Reve te spreken, weer geen normaal mens in voor - maar eerst wil ik terugkeren tot mijn grootvader Mozes Pam, de hoofdpersoon van dit verhaal. Laat ik voorop stellen dat het niet mijn bedoeling is om hier een historisch verantwoord overzicht te geven van het leven van mijn grootvader. Een aantal zaken zijn, zoals mij later bleek, terug te vinden in de historische literatuur: dat hij verschillende jaren voorzitter is geweest van de Nederlandsche Diamantbewerkers Vereeniging, dat hij in die hoedanigheid heeft mee geholpen bij de oprichting van de ANDB (De Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond) in 1894, dat hij zich altijd heeft ingezet voor een samenwerking tussen joden en niet-joden, dat hij bevriend is geraakt met Henri Polak en vooral met Jan van Zutphen, dat hij een beroemde tocht naar Antwerpen heeft ondernomen om de Vlaamse diamantbewerkers ervan te overtuigen dat vrouwen niet alleen recht hebben op arbeid maar ook recht op hetzelfde loon, dat alles valt na te lezen in Salvador Bloemgartens voortreffelijke biografie over Henri Polak. Hier wil ik slechts een aantal zaken naar voren brengen, die mij hebben gefrappeerd in zijn persoon als strijder voor de arbeidersklasse en het socialisme. |
|||
Mozes Abrahamsz Pam werd in 1867 in Amsterdam geboren. Na een voortijdig afgebroken rabbijnsopleiding trouwt hij met Sophia Lionni en vindt hij werk in de diamantslijperij. Van diamantbewerkers wordt altijd gezegd dat zij in goede tijden hun sigaar aanstaken met een tientje, maar uit de correspondentie die ik van grootvader heb teruggevonden in het ISG (Instituut voor Sociale Geschiedenis), blijkt dat voor hem de slechte tijden aanzienlijk langer hebben geduurd dan de goede. Vooral in zijn latere jaren is hij voortduren werkloos en kampt het gezin met geldgebrek. In het ISG vond ik verschillende bedelbrieven, meestal gericht aan Henri Polak en aan Jan van Zutphen. Een brief is werkelijk hartverscheurend, namelijk die waarin hij Henri Polak om nog eens vijftig gulden vraagt met de belofte twee gulden per week terug te betalen, zodra er werk is. Ook is er een brief van Jan van Zutphen, die dertig gulden stuurt voor de dokterbehandeling van Mozes' zieke vrouw. Het leven kan beslist geen vetpot zijn geweest, het moet zich hebben afgespeeld aan de rand van het bestaan. Daarom is het des te opmerkelijk dat uit de vele stukken en artikelen die hij heeft geschreven een opmerkelijk eruditie naar voren komt. Hier spreekt niet iemand die alleen geïnteresseerd is in het overleven van het naakte bestaan. Mozes Pam hield van schrijven. Hij schreef in de vakbondsbladen, in het Jonge Leven en hij schreef in allerlei periodieken, waarvan wij de naam allang vergeten zijn. Misschien deed hij dat vooral om een centje bij te verdienen, maar wat doet dat er toe. In verschillende stukken stukken gebruikt hij metaforen die ontleend zijn aan de Griekse mythologie, hij citeert af en toe Einstein, de Franse literatuur na Zola is hem niet onbekend en ook blijkt hij iemand die wel eens heeft geluisterd naar een muziekstuk van Wagner heeft geluisterd. Voor iemand die op niet meer kon bogen dan een voortijdig afgebroken rabbijnsopleiding, die toch weinig geld zal hebben gehad om boeken te kopen of naar een concert te gaan, lijkt dat een enorme prestatie. Dat zal het ongetwijfeld ook zijn geweest, maar vreemd genoeg was Mozes beslist niet de enige, wiens interesse verder reikte dan zijn eigen behoeftige omstandigheden. In veel opzichten gold hetzelfde gold voor zijn kompanen, of zo men wel voor zijn kameraden in de strijd. Ik geloof niet dat er in de geschiedenis van ons land zo'n ontembare honger is geweest naar kennis en cultuur als juist in de periode tussen 1880 en 1930. Misschien komt dat, omdat het hier twee emancipatiestromingen samenkwamen: de emancipatie van de arbeiders en een emancipatie van de joden. Ter illustratie citeer ik hier uit het programma van het feestconcert, dat de ANDB op zaterdagavond 4 januari 1896 gaf in het Paleis voor de Volksvlijt, ter ere van het éénjarig bestaan. |
|||
Het programma bestond uit elf onderdelen: 1. Marche et Cortège de l'opera La Reine de Saba - Ch. Gounod. 2. Toespraak van de heer H. Polak. 3. La Tempête (koor) - Th. Radoux. 4. Faust-Fantasie. Een gedeelte uit Faust, voor te dragen door de heer M. Wolters. 5. Les Eburons, koorstuk van A.Tilman. 6. Ouverture Obéron van C.M. von Weber. dan pauze 7. Suite uit ballet Sylvia van Leo Délibes. 8. Les Veneurs, koor van Th. Radoux. 9. Fantasiestuk (Bossi) op Verdi's Rigoletto. 10. De landbouwers, een koor van C. de Vos. 11. Ouverture van de opera Tannhäuser van Richard Wagner. De laatste, Wagners ouverture, werd beschouwd als het hoogtepunt van de avond. "Gedurende het Concert gelieve men voor stilte te zorgen en het loopen door de zaal na te laten", staat er nog bij. Na afloop GROOT BAL, onder leiding van de Heeren Monnikendam en Lequin van de Regelingscommissie. Let wel, dat hier gaat om een feestconcert van een arbeidersbond uit 1894, een bond waarvan de leden misschien wat hoger ontwikkeld waren dan de gemiddelde arbeider van die tijd, maar toch ook een, waarvan een niet gering deel analfabeet was. De verheffing van het volk begon bij de verheffing van zijn voormannen. Het was cultuurpolitiek die niet opgelegd hoefde te worden, maar die - zo lijkt het - uit die mensen zelf voortkwam. Men had niet alleen een honger naar rechtvaardigheid, maar ook een honger naar schoonheid. Die twee elementen gingen in elkaar over, zij hoorden bij elkaar, zij waren in feite loten van dezelfde stam. Om dit inzicht te verduidelijken, zal ik in het vervolg uitvoerig citeren uit serie artikelen die mijn grootvader in 1919 voor het Algemeen Handelsblad heeft geschreven. Deze serie, getiteld De Jarige Diamantstad, is gewijd aan de geschiedenis van de ANDB, die in 1919 vijfentwintig jaar bestond. Na in het eerste artikel opsomming te hebben gegeven van de vele misstanden die aan het eind van deze heersten in diamantindustrie, komt M. Pam Azm., zoals hij zijn stukken ondertekende, in het tweede te spreken over de verdiensten van Henri Polak. "Een leider", schreef hij, "die de eenen avond eene voordracht houdt over de vakbeweging en den volgenden avond over Richard Wagner en zijn muziek, dan weer over architectuur, een ander maal over literatuur en poëzie, die den eenen avond in het Hollandsch spreekt over Amsterdam, den volgenden keer in het Engelsch over Londen, en dat alles met hetzelfde gemak, iemand met zulke hoedanigheden kan niets anders scheppen dan iets groots". |
|||
Dit is, zegt M. Pam Azn. geen persoonsvereering maar persoonswaardering, waarna hij zijn betoog aldus voortzet: "Onder leiding van zulke mannen moesten niet alleen de materiële belangen der diamantbewerkers worden behartigd, maar óók en misschien wel bovenal, de geestelijke. Men begreep, dat, wilde men van de diamantbewerkers mannen maken met wie men de ingezonken industrie zou kunnen ophalen uit het moeras, men in de allereerste plaats hen moest opheffen uit de geestelijke laagte, waarin zij waren neergestort. En dat was zeker niet het minste werk, (...) want wat wisten de meesten der vakbondsleiders in werkelijkheid af van het werk, dat zij te verrichten hadden. Wat konden zij weten, gezien de gebrekkige opvoeding en het geringe onderwijs, dat zij in hun jeugd hadden genoten?". Men kwam, zo betoogt Mozes, daarom met iets, dat radicaal nieuw was: "Men stelde gesalarieerde bestuurders aan en men richtte een weerstandskas op met tamelijk hoge contributiën. Maar tegelijkertijd begon men aan de morele opheffing van zijn leden. En deze twee dingen waren het, die van de diamantbewerker hebben gemaakt wat hij is geworden, namelijk de voorste onder zijn gelijken". Dit was nodig, "want zóó en zoo alleen was het mogelijk een keurkorps saam te stellen, dat niet alleen erop uit is zich een behoorlijk loon te verzekeren in een behoorlijken arbeidstijd, maar óók zich èn zijn loon èn zijn vrijen tijd ten nutte te maken, om zich op te heffen van deze massa, welke men voorheen slechts met minachting bejegende". |
|||
Wat precies de morele opheffing van de diamantbewerkers inhield, wordt verderop door mijn grootvader uiteengezet: "Vooreerst een bibliotheek, waarin zich het beste bevindt op ieder gebied. Kosten noch moeite worden gespaard om steeds het beste en het nieuwste aan te schaffen. Ook een bibliotheek voor de jeugd is daaraan toegevoegd. (...) Voorts worden er gedurende den geheelen winter lezingen, cursussen, enz, gehouden, waarvoor de meest bevoegden in den lande worden aangezocht. Kamermuziek, voordrachten, zang, van alles het best is de leus. Voor de jongere leden wordt een maandblad uitgegeven, waarin ook al weer de meest eminente mannen aan het woord zijn en dat de jeugd geschikt maakt later plaats te nemen op de voorste rijen". Steeds was men op zoek naar het beste van het beste, "zo ook op het gebied van de kunst in haar hoogste uitingen". M. Pam Azn.: "Men gaf mannen als Berlage, Roland Holst, Eisenlöffel en zo veel anderen gelegenheid hun schoonste en hoogste kunst tot uiting te brengen". Daarbij wijst hij op de "letterkundigen M. van Campen, Alex Booleman en Andries de Roza, de bekende schaakspelers Spijer en Louis Gans, de damkampioen J. de Haas, de etser Sal Meijer", alsmede op "onze grote toneelspeler Louis de Vries". |
|||
De socialisten uit het begin van deze eeuw daarentegen zagen er
unpackable uit, waarmee zij aangaven dat zij Marcuse al begrepen hadden
nog voor dat Marcuse geboren was.
Toch kan een schrijnende
misstand als deze niet voldoende reden zijn geweest voor de heilige overtuiging
waarmee men de zaak van de lijkverbranding uitdroeg. Er was natuurlijk meer.
Dat de lijkverbranding tenslotte terecht is gekomen in het rijtje AJC,
Esperanto, co-op en de Internationale die morgen zal heersen op aard,
moet te maken met het feit dat het een protest inhield tegen de zittende
klasse. De atheist Multatuli had zich laten cremeren en dat had enorme indruk
gemaakt. Maar bovenal was cremeren anti-christelijk en dat moet de joden in de
AVVL het meest hebben aangesproken. Dat het ook nog anti-joods was, namen zij
daarbij graag voor lief. |
|||