De vloek van Ierland
Omdat zon en strand de laatste jaren voor ons
minder aantrekkelijk zijn geworden, huurden wij dit keer een klein motorjacht
in Ierland. Wij hadden geluk. Precies in de tijd dat wij er waren, bleek
Ierland het enige land in Europa te zijn waar het regende. Het thuisfront,
voor zover bereikbaar via de navelstreng van de mobiele telefoon, meldde
in ieder geval stralend weer. Denk niet dat het ironie is om onszelf met
de donkere wolken gelukkig te prijzen. Wie wel eens dobberend op een groot
meer een zwart gordijn van regen op zich af heeft zien komen en wie toen
de tegenwoordigheid van geest heeft gehad de motor uit te zetten en te luisteren
naar het geluid van regendruppels dat plotseling opduikt als het getrippel
van kleine balletvoetjes, weet waar ik het over heb. Mooi weer is voor tevredenen
en legen, geef mij het grauw voorbijtrekkende wolkendek. Soms was de regen
zo heftig dat wij op vijf meter afstand de kleur van de boeien niet meer
konden onderscheiden, maar alles verliep zonder ongelukken en wij zijn maar
één keer vastgelopen. En koud was het overigens nooit. Ierland ligt aan de
golfstroom en het is de combinatie van warm en nat die het land een begroeiing
geeft van een bijna tropische uitbundigheid.
In voorgaande keren had ik vooral de Shannon bevaren,
maar enige jaren geleden heeft men met Europees geld een sluizenstelsel hersteld
waardoor nu ook het merengebied van de rivier de Erne is ontsloten. Vanaf
het zuiden bij Killaloe kan men helemaal varen tot aan Enniskillen in Noord-Ierland,
een tocht die een kleine drie weken in beslag neemt en die voert door een
gebied dat soms aan Nederland doet denken, het Nederland zoals het eruit
gezien moet hebben vòòr de Tweede Wereldoorlog.
Op onze boottocht had ik maar één boek bij me, maar
het leek me een passend boek voor onze eenzame onderneming. Wittgenstein's
Poker heette het, van David Edmonds en John Eidonov, dat in het Nederlands
is vertaald onder de rare titel: De vloek van Wittgenstein. Als Wittgenstein
weer eens genoeg had van Cambridge, trok hij zich meestal terug in Noorwegen,
maar soms ging hij naar Ierland, zodat ik dacht op zijn goedkeuring te kunnen
rekenen wanneer ik dit boek las op deze plek, zo afgezonderd van de rest
van de wereld. Wittgenstein's Poker heeft als ondertitel The story
of a ten-minute argument between two great philosophers, wat opnieuw
raar vertaald is door: "Het onbesliste gevecht met Karl Popper". Dat Popper
hier ineens uit de hoge hoed wordt getoverd is nog daar aan toe, maar het
toegevoegde woord onbeslist blijkt onjuist als je aan het eind van
het boek de uitkomst weet en de omzetting van argument in gevecht
suggereert ook meer dan er in werkelijkheid is gebeurd.
Het boek van Edmonds en Eidanov gaat over de enige
keer dat Wittgenstein en Popper elkaar hebben ontmoet. Dat gebeurde op 25
oktober1946 in Cambridge, toen Popper een lezing kwam geven voor de Moral
Science Club, een filosofische discussiegroep waarvan Wittgenstein in
die tijd optrad als gespreksleider. De middag voor de lezing had Betrand
Russell, dat andere filosofische kanon, Popper op de thee ontvangen en samen
hadden ze het thema van de avond nog eens doorgenomen. Russell zou Popper
voor Wittgenstein gewaarschuwd hebben en hij zou tevens zijn steun aan Popper
hebben toegezegd, althans volgens de aantekeningen die Popper later over
die bijeenkomst maakte.
De clash der giganten duurde vermoedelijk niet langer
dan tien minuten. Voor een uitgelezen gezelschap, waarvan zo'n beetje alle
aanwezigen hoogleraar waren en of later hoogleraar zouden worden - een stuk
of wat zouden ook nog de Nobelprijs krijgen - kruisten Wittgenstein en Popper
de degens. Zoals wel vaker voorkwam zou Wittgenstein zich in het debat bijzonder
hebben opgewonden. Op een gegeven was hij op de kolenkachel toegelopen en
had hij de pook gepakt. In zijn woede had hij de pook tegen Popper opgeheven,
maar iemand had geroepen "Wittgenstein, leg neer die pook!", en de filosoof
had verweesd naar het wapen in zijn hand gestaard. Vervolgens had hij de
pook weer neergelegd en had hij zonder nog een woord te zeggen vertrek verlaten,
daarmee Popper als de morele winnaar achterlatend. Tot zover de meest romantische
weergave van het beroemdste pookincident uit de filosofie.
De laatste jaren zijn er nogal wat boeken geschreven
waarin zo'n beetje elke ademtocht van Wittgenstein wordt aangehaald als een
gebeurtenis van grote filosofische betekenis. Of er wordt uitgezocht met
wie Wittgensteins op lagere school heeft gezeten. Zo is de ontdekking dat
Hitler enkele klassen lager onderwijs genoot ook weer een aanleiding geweest
voor een nieuw boek. In deze eeuw zal alles wat er van Wittgenstein nog te
achterhalen is, ook het meest triviale, boven water komen. Maar Wittgenstein's
Poker is een andersoortig boek, kwam ik lezend in de kajuit tot de conclusie,
terwijl mijn vrouw op het bovendek ons schip bevoer.
Daar hoorde ik haar stem. Ze riep me. Ik keek uit
het patrijspoortje en zag zwart, voorbijglijdend water. Wij bevonden ons
op de river Erne en moesten nu voorbij Knockniny zijn, ergens op de grens
van Ierland en Ulster. Ik ging naar boven waar mijn echtgenote aan het stuurwiel
stond. Zij reikte mij de verrekijker aan en wees op een eiland dat wij aan
bakboord aan het passeren waren. Ik richtte de kijker op het eiland en kreeg
tussen de flarden van mist een kleine steiger in het vizier. Op de steiger
stond een jonge vrouw, zo te zien gekleed in een Indiaas gewaad. Of ze blootsvoets
was, kon ik niet waarnemen. Ze keek uit over het water, maar ze keek zonder
urgentie, zonder om hulp te roepen, zo maar. Na enige tijd draaide ze zich
om en verdween tussen het gebladerte. Met de kijker zocht ik het eiland af
en vond tussen de bomen de contouren van een klein kasteel. Ik probeerde
het kasteel nu ook met het blote oog te traceren, wat door de mist niet lukte,
maar met de kijker zag ik het heel duidelijk. Als je net een boek over Wittgenstein
en Popper aan het lezen bent, zijn sommige metafysische verschijningen eenvoudig
waar.
Wij voeren door, het was al laat. Omdat het al donker
werd, besloten wij geen haventje op te zoeken, maar onze boot op een eenzaam
plekje in het riet neer te leggen. Juist hadden wij het anker uitgegooid
toen wij werden overvallen door een enorm tumult. Boven onze hoofden hing
een gevechtshelikopter van het Britse leger. Bijna aanraakbaar bleef de machine
daar hangenlegerhelikopter, maar daarna maakte hij een zwaai en verdween
met een boog achter bomen, om even later bij de weilanden weer terug te keren.
Hij vloog nu wat hoger, zij nog altijd onder de laag hangende wolken, en
begon rondcirkelen als een groot uitgevallen mug. Het was onduidelijk wat
hij met ons, eerzame toeristen, voor had. Ik zou natuurlijk provocatief mijn
middelvinger tegen hem op kunnen heffen, ik zou mijn vrouw kunnen vragen
haar borsten te ontbloten in de hoop dat de piloot uit verrukking tegen de
verderop gelegen hoogspanningsmast zou vliegen, maar de hele situatie in
deze opkomende schemering voelde toch zo aan dat het onverstandig leek om
een spottende houding aan te nemen. Niettemin kwam het ons onwaarschijnlijk
voor dat argeloze boottoeristen tot zinken zouden worden gebracht in een
land dat lid was de Europese gemeenschap. Mogelijk dacht de helikopter dat
wij nood verkeerden of wilde hij ons waarschuwen dat wij ons in gevaarlijk
water bevonden.
Wij daalden af in de kajuit om nog eens op te zoeken
waar wij ons precies bevonden. Een blik op de kaart maakte duidelijk dat
wij zojuist de grens tussen Ierland en Ulster gepasseerd moesten zijn. Wij
lagen in Noord-Iers territorium. Op het water waren wij geen douane tegengekomen,
maar nu wij op deze eenzame plek in het riet hadden aangelegd, leek het niet
uitgesloten dat de helikopter ons had gespot als mogelijke IRA-agenten die
bezig waren aan een operatie wapensmokkel. Toen de helikopter weer met razend
geweld overkwam, besloten wij het anker te lichten en koers te zetten naar
het meest nabij gelegen haventje. Als wij snelheid maakten, zouden wij dat
nog voor het donker kunnen halen. Wij voeren weg, nog altijd gevolgd door
de helikopter. Wel verdween hij af en toe in de wolken, waar hij zichtbaar
bleef door zijn knipperende lichten. Toen wij nog voor het invallen van de
duisternis bij de steiger van Inishcorkish aanlegden, was hij er nog steeds,
al draaide hij zijn rondjes nu op veilige afstand.
Inishcorkish bleek een eilandje te zijn, dat eigendom
is van een bejaard echtpaar dat ook nog de plaatselijke pub bestiert. 's
Avonds doen zij hun schorten voor, zetten hun koksmutsen op en bereiden levenloos
doorgebakken biefstukken met groene erwten en aardappelprut, dit alles naar
oud Iers recept dat de toerist het opwindende gevoel moet geven dat hij op
de wereldbol toch nog dat ene onderontwikkelde land heeft gevonden. Als melancholie
overgaat in dronkenschap doet de vrouw haar schort af en pakt hij zijn fiddle
om oude Ierse liedjes te spelen over het verlangen naar eeuwige regen en
over het meisje dat wacht op de jongen die geëmigreerd is naar een rijk land,
waar hij ongetwijfeld in liederlijkheden te buiten gaat. Maar God is rechtvaardig
en in het hiernamaals zal de jongen zijn vet nog wel krijgen.
Men moet er wat voor over hebben om niet aan het
massatoerisme mee te willen doen.
Het werd al laat en ik wilde ik nog een whisky naar
binnenslaan, toen ik een exemplaar van The Irish Times ontdekte. De
krant lag verfrommeld in een hoek, maar omdat ik al enige tijd van elk nieuws
verstoken was geweest, vouwde ik de pagina's open. Al direct viel mijn oog
op een bericht met de kop: "Hara Krishna gaat eiland verkopen". Ik las dat
de Hara Krishna beweging op de grens van Ierland en Ulster het eiland Inishrath
bezit, waar men zich in een kleine commune heeft teruggetrokken. De belangstelling
voor het monnikenleven loopt de laatste tijd echter terug. Ook hier doet
de Ierse regen zijn werk. Veel Hara Krishna's geven de voorkeur aan een enclave
in India, of in een ander zonnig land, zodat de beweging zich genoodzaakt
zag het eiland te verkopen. De vraagprijs is één miljoen pond Sterling, zo'n
slordige drie miljoen gulden, maar daar krijg je ook wel wat voor. Naast
het eiland zelf word je eigenaar van een klein Victoriaans kasteel, dat ooit
als jachtverblijf heeft gediend voor de Earl of Erne. Binnenkort, zo meldde
de krant nog, zou het kasteel bij Sotheby's onder hamer komen. Men verwachtte
internationale belangstelling voor deze verborgen vluchtplaats. Madonna had
in Schotland een kasteel aangeschaft en de verwachting was dat een andere
popster nu zou toeslaan.
Ik las het bericht voor aan mijn vrouw, die onmiddellijk
opmerkte dat wij diezelfde ochtend langs Inishrath waren gevaren en dat die
geheimzinnige vrouw die gehuld in een Indiaas gewaad op de steiger had gestaan,
ongetwijfeld een lid van de Hara Krishna's was geweest. "Laten wij morgen
terugvaren en kijkje nemen", stelde ik voor, "Marten Toonder heeft in Ierland
kabouters gezien, Yeats vond in Ierland de liefde en Beckett de eenzaamheid".
Mijn vrouw knikte. "En Arnon Grunberg heeft in Dublin een flatje bewoond",
zei ze, "dus als wij ergens God kunnen vinden dan is het wel op een vergeten
eiland midden in een Iers meer, temidden van de Hara Krishna die in de Ierse
regen hun mantra's opzeggen. Deze kans mogen wij ons niet laten ontgaan".
Ik was het geheel met haar eens. Na nog een whisky
en een Baileys probeerden wij heftig omarmd onze boot te bereiken, wat enige
moeite kostte omdat het aflopen van een steiger in een rechte lijn dient
te gebeuren. In stille verwachting vielen wij op onze boot in slaap en ik
droomde van de wilde bloemen die Inisrath groeien, van het jachthuis en de
honden, van de zalmen en de forellen die rond het eiland opsprongen en die
ik zou vangen met mijn werphengel.
Mijn vrouw sliep nog, toen ik de volgende morgen
wakker werd. Ik knipperde met mijn ogen tegen het licht dat uit een patrijspoortje
naar binnenviel. Het voelde als een zware dag. Naast me lag het boek dat
ik aan het lezen was: De vloek van Wittgenstein van David Edmonds
en John Eidonow. Waar was ik gebleven? O ja. Popper reisde in 1946 naar Cambridge
om het gevecht met Wittgenstein aan te gaan. Wittgenstein was de grote held
van de Wiener Kreis en Popper was er juist van overtuigd dat hij een van
de belangrijkste filosofische leerstelling van de Wiener Kreis had weerlegd.
Aangemoedigd door Bertrand Russell zou Popper dit Wittgenstein gaan inpeperen.
Maar na tien minuten was Wittgenstein was naar de open haard gelopen. Hij
pakte de pook en hief hem op tegen Popper, die toen lang nog niet Sir Karl
Popper was. Zou Wittgenstein toeslaan?
Buiten viel de regen op de boot en binnen sloeg de
condens tegen het patrijspoortje. Naast me sliep mijn vrouw en aan haar diep
wegglijdende ademhaling kon ik horen dat zij nog lang niet van plan was wakker
te worden. En in mijn hand hield ik De vloek van Wittgenstein, het
boek waarin David Edmonds en John Eidinow de ruzie tussen Wittgenstein en
Popper proberen te reconstrueren.
Waar waren we gebleven? Dat Wittgenstein op het hoogtepunt
van de discussie in opgewonden toestand naar de kachel was gelopen en de
pook had gepakt. Popper zou later deze bedreiging als een morele nederlaag
voor Wittgenstein uitleggen, te meer omdat Wittgenstein onmiddellijk na het
incident was vertrokken. Maar was het waar wat Popper had beweerd? Vijftig
jaar na dato hadden Edmonds en Eidinow de laatste overlevenden van het incident
geïnterviewd en daarbij waren zij tot de volgende conclusies gekomen.
Dat Wittgenstein zo opgewonden reageerde was niet
bijzonders. Tijdens de bijeenkomsten van de Moral Science Club in
Cambridge was Wittgenstein's ontvlambaarheid een normale zaak. Geen onderwerp
of Wittgenstein wist er zich kwaad over te maken. Het was zijn gewoonte om
het gesprek te terroriseren. Daarnaast, zo werd door verschillende getuigen
bevestigd, pakte Wittgenstein wel vaker de pook. Het oppakken van de pook
was meer een soort spelen. Voor Wittgenstein was de pook geen wapen, maar
een voorwerp dat hij tijdens het denken om handen wilde hebben, ongeveer
zoals een maarschalk met zijn maarschalkstaf omgaat. Ook het weglopen was
verkeerd uitgelegd. Weglopen was voor Wittgenstein normaal gedrag. Het was
gebruikelijker dat hij wegliep dan dat hij tot het eind bleef zitten. Onder
de filosofen was Wittgenstein nu eenmaal de grote wegloper. Als discussie
hem verveelde of als hij vond dat alles gezegd was, stond hij op en vertrok.
Wittgenstein maakte daar geen pandemonium van: hij trok de deur altijd zachtjes
achter zich dicht.
Aan het plotselinge getik op de boot, maakte ik op
dat een zware regenbui loodrecht naar beneden viel. Zou Wittgenstein van
dat weglopen een sport hebben gemaakt? Ik zag King's College voor me. Het
totale middelpunt zijn door heel zachtjes de deur te sluiten. Ssst, ik ben
er niet, let niet op mij, en tegelijkertijd zijn alle ogen op je gericht
te. Zouden Edmonds en Eidinow wel zo objectief zijn als zij beweren? Of vinden
zij diep in hun hart dat het genie van Wittgenstein wordt belaagd door de
kleinburgerlijkheden van Popper? Zo zou Popper gelogen hebben en ook was
hij door zijn verblijf in Nieuw Zeeland niet op de hoogte van de ontwikkeling
die Wittgenstein had doorgemaakt. De jonge Wittgenstein, aangeduid als Wittgenstein
I, wilde alle onzin uitbannen. Maar de oudere Wittgenstein, aangeduid als
Wittgenstein II, had deze ambitie laten vallen en zich vooral gericht op
de spreektaal die, zo ontdekte hij, in de loop der evolutie de logica op
een grillige manier aan zich heeft onderworpen. In het debat had Popper zijn
pijlen vooral gericht tegen Wittgenstein I, terwijl Wittgenstein II voor
hem stond. Popper zag in Wittgenstein de mysticus die hij misschien wel was,
maar die toch heel anders dacht dan Popper veronderstelde.
Het regende nog steeds. Mijn vrouw draaide zich om
en opende haar ogen alsof zij zojuist wakker werd uit een winterslaap. Nog
enige tijd bleven wij liggen, maar tenslotte kleedden wij ons en rillerig
verschenen wij aan dek. De waterspiegel lag er glad bij, maar tot aan de
horizon was het grijs. Er hing een mist boven water en op je lippen proefde
je een hele fijne motregen, die bijna naar poedersuiker smaakte. In de verte,
boven het land, hing de geur van turf. We stonden daar in onze water afstotende
oliepakken en gevoel van lome onbeweeglijkheid kwam over me, maar mijn vrouw
is in dit soort zaken nu eenmaal veel energieker dan ik. "Prachtig weer om
een bezoek te brengen aan de Hara Krishna", zei ze opgewekt. Dat was waar
ook. Wij zouden een kijkje gaan op Inisrath, het afgelegen eiland dat bewoond
werd door een commune van de Hara Krishna's, maar dat nu voor 1 miljoen pond
sterling te koop was aangeboden.
Niet veel later trokken wij een lange, schuine streep
over het water van Upper Lough Erne. Wij waren de enige boot op het meer.
De motor klonk prachtig in deze stilte, het geluid van een zacht ploffend
watermonster dat langzaam tussen mistslierten verdwijnt. Het zal twee uur
varen zijn geweest, toen het eiland Inisrath opdoemde. De steiger was nog
leeg. Er was een pad, zo zompig dat onze kaplaarzen er in wegzakten. In onze
oliepakken met onze capuchons op moeten wij er als twee kabouters hebben
uitgezien, toen wij aan het begin verschenen van een modderige oprijlaan.
Voor ons lag het jachthuis. Ondanks de regen waren
stoelen buiten op het gezet. Een groepje Hara Krishna's zat bijeen. Sommigen
liepen mediterend hun rondjes. Een jongen en een meisjes, gekleed in lange
gewaden, hielden elkaars hand vast. Langzaam kwamen wij dichterbij. Wij werden
begroet in afwachtende nieuwsgierigheid. Er was geen angst en geen vijandschap.
Wij legden uit dat wij in The Irish Times hadden gelezen dat het eiland
voor één miljoen te koop werd aangeboden. Daarom kwamen wij een kijkje nemen.
Hier gaan wonen, alles opgeven en God zien.
"Eén miljoen?", zei een van de Krishna's, "ik dacht
dat het meer was".
Als wij onze schoenen uitdeden, konden wij een rondleiding
krijgen. De jongen die de hand van het meisje had vastgehouden, ging ons
voor. Hij was Deens, vertelde hij, een huisschilder uit Kopenhagen. Zijn
meisje was kapster. Nu woonde hij op dit eiland en volgde een opleiding tot
priester. Het ging erom dat je in vrede kunt leven met wat en wie je bent.
Hogerop komen doe je niet in het hier en nu, maar door te reïncarneren. Daarvoor
is het nodig dat je de rituelen op de juiste manier en in de goede volgorde
uitvoert. Hij opende een nieuwe deur. Er was die weeïge geur van wierook.
Voor een altaar stond een man met Aziatische trekken. Hij keek ons niet aan,
maar concentreerde zich op zijn werk. Af en toe verplaatste hij een schaaltje.
Soms zwaaide hij met een plumeau. Hij riep ook: "Oe!". Zijn ogen waren gesloten
en hij was in diepe concentratie.
Ik keek uit het raam. Regende het of regende het
niet? Ik dacht aan de uitleg van de logica die Wittgenstein geeft in de Tractatus:
"Het kan regenen of het kan niet regenen, maar dat zegt niets omtrent het
weer".
NRC\Handelsblad, van 25 augustus tot 14 september
|