Tweede generatie

        Laat ik beginnen met de automobilist die aan het eind van dit stukje voorkomt, mijn excuses aan het bieden. Het was mijn fout. Sorry. Wat kan ik meer zeggen.
        Het afgelopen weekend besloten wij een tochtje te maken. Wij zouden wel zien waar wij uitkwamen. Op de bonnefooi namen wij de noorderlijke route en aan het eind van de ochtend passeerden wij de Afsluitdijk. Bij Bolsward verlieten wij de grote weg en langs Poppenwier en Akkrum ging het richting Beemsterzwaag. Friesland lag er schitterend bij en het liep tegen de avond toen wij de boswachterij van Appelscha bereikten. Maar in Appelscha waren de hotels vol en datzelfde gold voor Norg en Smilde, zodat wij tenslotte terecht kwamen in een motel te Assen.
        De volgende dag was het weer nog verder opgeklaard. De Hondsrug toonde zich in al zijn pracht en bij Exloo maakten wij een boswandeling. Midden in het bos vonden wij een grafsteen waarop de namen stonden van Amerikaanse vliegers die hier kennelijk in de oorlog waren neergestort. Je zou een open plek verwachten, maar de natuur had verder elk spoor van die gebeurtenis uitgewist. Wij liepen terug naar de auto en om een uur of drie arriveerden wij bij het dorpje Grolloo, waar wij een bord zagen met de tekst: "vm. Kamp Westerbork".
        "Ben jij wel eens in Westerbork geweest", vroeg ik mijn vrouw.
        "Nog nooit. Het bezoeken van een concentratiekamp werd bij ons thuis zo veel mogelijk vermeden".
        "Dat herken ik", zei ik, "zullen wij dan maar?".
        Nog geen kwartier later reden wij het voormalig kamp Westerbork binnen. Bij het kamp staat een klein gebouwtje dat als museum is ingericht. Er hangen foto's van het brute soort dat iedereen wel kent. Er is een maquette van het terrein, waarop de barakken als lucifersdoosjes staan aangegeven. Op een projectiescherm worden beelden vertoond van een voetbalwedstrijd en van de cabaretavonden die in het kamp werden gehouden. Er is ook een uit vier delen bestaand boekwerk, waarin alle namen staan van degenen die na hun deportatie uit Westerbork niet meer zijn teruggekomen. Meer dan 100.000 namen staan erin. Als je erom vraagt, wordt je familienaam voor je opgezocht.
        Even later werden wij een klein vertrek binnengeleid. Ik mocht eerst. Een medewerker van het museum pakte het deel P en het legde het open. Prachtige namen waren erbij, een stuk of tien: Hartog Pam, Levie Pam, Mozes Pam, Rachel Pam-Rabbie, Rebecca Pam-Swelheim, enzovoort. Bijna allemaal in Amsterdam geboren. Ik heb ze nooit gekend, maar als het anders was gelopen, was ik er niet geweest en had ik ze evenmin gekend. Toch moesten ze familie zijn.
        Daarna was mijn vrouw aan de beurt. Haar lijst was aanzienlijk langer. Ik begon te tellen:         "Twee, vier, zes…".
        "Wat doe jij?", vroeg mijn vrouw.
        "Ik tel, dat zie je toch. Acht, tien, twaalf…".
        "Hou daarmee op!".
        "Het zijn er ongeveer vijftig", zei ik
        "Het zijn er ongeveer vijftig", herhaalde zij.
        Kort daarop stonden wij buiten. Behalve een enkel muurtje is er niet veel meer terug te vinden van het is geweest. Zelfs de gele lupines waarover Etty Hillesum heeft geschreven, zijn verdwenen. Wel staan er enorme schotelantennes van de sterrenwacht, die van hieruit de hemel trachten te ontdekken. En dan is er natuurlijk het monument van de afgebroken spoorlijn. Als een koorddanser heb ik er, met gespreide armen, even op gelopen.
        Wij reden terug. Wij naderden afslag Hooghalen.
        "Links of rechts", vroeg ik zittend achter het stuur.
        "Ik weet het niet", zei mijn vrouw, "ik kan even de kaart niet vinden".
        "Schiet nou toch op stomme trut!", viel ik plotseling uit, "er zit een auto achter ons. Ik moet nu een beslissing nemen".
        "Zoek het dan maar zelf uit, eikel!", riep mijn vrouw terug.
        In een opwelling reed ik de kruising op. Van links kwam een auto met grote snelheid op ons af. Die moest uit alle macht remmen, de rook sloeg uit zijn voorbanden. Ik zag hoe hij begon te schuiven en ik meende ook te zien hoe de bestuurder met zijn gezicht tegen de voorruit werd gedrukt - als een vis die plotseling in zijn gang wordt gestuit door het glas van het aquarium.
        Toch was er op dat moment een soort zekerheid dat wij onkwetsbaar waren, dat het als het ware te banaal zou zijn om hier bij Westerbork om het leven te komen. Op enkele centimeters scheurde de auto achter ons langs en kwam piepend tot stilstand. Door het opengedraaide raampje keek ik de bestuurder van de andere auto wat schaaplachend aan. Ik zag hem vloeken.
        Daarna trok ik op. Zingend en in een uitgelaten stemming reden wij naar huis.

NRC\Handelsblad, 1992 © Max Pam


terug naar de inhoudspagina