The good, the bad and the butler

Boeken etc

Wie kan het paradijs weerstaan

Abdelkader Benali en Michaël Zeeman, brievenboek

Bezige Bij

Volgens de omslag van Wie kan het paradijs weerstaan, het Romeinse brievenboek van Abdelkader Benali en Michaël Zeeman, is de eerste een jonge schrijver die internationaal furore maakt en wordt de tweede “alom” gezien als een van de invloedrijkste journalisten van Nederland. Wij hebben hier dus te maken met twee literaire giganten, die de lezer blij maken met elk gepubliceerd snippertje.

Wie kan het paradijs weerstaan

Vooral in het geval van Zeeman mogen wij ons bijzonder verheugen wanneer er iets van zijn hand in boekvorm verschijnt. (Sterker nog: zelfs er iets van zijn voet zou verschijnen, zou ik er nog naar uitkijken.) Zijn reeds lang geleden bij De Bezige Bij aangekondigde roman De denksporter is nog steeds niet verschenen. Van zijn bij Prometheus aangekondigde boek over standplaats Rome horen wij weinig meer, en nu gaat zijn bij Pimento aangekondigde muziekboekje ook al niet door. Gevreesd moet worden dat de Volkskrant, voor welk dagblad Zeeman correspondent is te Rome, een te groot beslag legt op de tijd van zijn zwaargewicht. Je zou hopen dat de krant zijn correspondent wat minder tienregelige berichtjes liet schrijven à la “Prodi gaat toch in debat met Berlusconi”, zodat Zeeman zich meer zou kunnen wijden aan de Grote Opdrachten die hij zichzelf gegeven heeft. Voor je het weet, ben je dood en dan heb je nog niets.

Of alleen maar de helft van een brievenboek.

Volgens de omslag hebben Zeeman en Benali elkaar in 2003 ontmoet en hebben zij sindsdien samen Rome ontdekt. “Bij die stad horen verhalen, de taal en altijd weer nieuwe boeken”, meldt de flapschrijver. Maar vreemd genoeg gaan die brieven nauwelijks over Rome. Ze gaan meer over Nederland, over Nederlandse toestanden, over Nederlandse schrijvers die niet deugen, en vooral ook over Benali en Zeeman zelf.

Het meest over de laatste van de twee.

In deze correspondentie speelt Benali de rol van aangever. Hij is zijn taak om de assist te geven, waarmee Zeeman in de gelegenheid wordt gesteld nog meer te schitteren. In een duo is de rol van de aangever natuurlijk even onmisbaar als ondankbaar. Voor Benali zit er niets anders op dan Zeeman gelijk te geven en hem te bewonderen. Een kwaadaardige geest zou soms het gevoel kunnen krijgen dat Benali een bruine arm wil halen, maar ik denk eerder dat zijn bewondering voortkomt uit jeugdige onervarenheid. Het gevolg is wel dat Benali zelf eigenlijk nooit iets schrijft dat ook maar enigszins de moeite waard is. Hij holt maar achter Zeeman aan, kwispelend met een kluif in de mond, die hij dolgraag wil neerleggen voor de voeten van zijn baasje die zoveel meer weet dan hij.

De brieven van Zeeman zijn in alle opzichten interessanter, al was het alleen maar vanwege zijn slechte karakter, waarmee de Romeinse correspondent ongegeneerd te koop loopt. Telkens belijdt Zeeman zijn grote liefde voor de literatuur, voor kunst en cultuur in het algemeen, en in het belang van de zaak schuwt hij de poeha niet en gebruikt hij graag grote woorden. Maar op de een of andere manier monden Zeemans vaak terechte klachten toch weer uit in boosaardige roddels over mensen die hem tekort hebben gedaan. Ik moet eerlijk toegeven dat ik mij nogal geamuseerd heb om Zeemans kwaadsprekerij, vooral ook omdat hij zichzelf ziet als een verheven figuur, die staande in de modderpoel des levens, het hoofd boven water moet zien te houden. Hij zelf is altijd de man met de schone handen, waarna hij vervolgens weer in alle toonaarden aan het roddelen slaat.

Van Geerten en Doeschka Meijsing, van Connie Palmen, van Rob Schouten via Joost Zwagerman naar Theo van Gogh, van Elsbeth Etty tot Ayaan Hirisi Ali, allemaal komen zij in dit boek aan bod, en voor allen schiet er zelden een goed woord over. Dat is erg komisch, als je bedenkt dat Zeeman zelf de grootst mogelijke moeite heeft om een boek of zelfs maar een boekje het licht te doen zien. Heeft hij misschien after all te weinig zelfvertrouwen, is hij als criticus bang voor de kritieken op zijn eigen werk, of dringt langzaam te hem door dat je pas met arrogantie je stem kunt verheffen als je zelf een bergtop bent geworden? Besef van dat laatste lijkt zich inderdaad van hem meester te maken, want zo schrijft hij op 16 augustus 2004 letterlijk tussen twee haakjes : (“Toen ik twintig, schreef ik hele schriften vol, gedichten en fragmenten van romans, maar, het woord zegt het al, ik maakte nooit wat af. Wel schreef ik ook toen al voor de kranten, maar naarmate ik me daar nadrukkelijker op laat voorstaan word ik, ik besef het, steeds vaker het cliché van de ouwelijke journalist, die het betreurt dat de geniale schrijver die in hem huisde nooit tot bloei is gekomen en voor die treurnis schuldigen zoekt. Hoe is het ook weer, ‘de journalistiek leidt tot alles, mits men haar tijdig verlaat’”).

Benali moet hiervan zo zijn geschrokken dat hij in zijn antwoord dit punt verder maar onbesproken laat.

De ouwelijke journalist lijkt zijn eigen observatie alweer vergeten als hij vagelijk suggereert met Ayaan Hirisi Ali naar bed te zijn geweest – kennelijk een extra reden om haar politieke opvattingen te kritiseren – en als hij over zijn ex-vrouw Eva Cossee schrijft. Die heeft Zeeman ooit van huiselijk geweld beschuldigd en mag voor die beschuldiging nu nog een keer de tol betalen. De arme Zeeman tekent zichzelf als de sukkel die er in is gelopen en beschrijft de vrouw waar hij ooit mee getrouwd is geweest in de meest naargeestige bewoordingen. Die wraak heeft natuurlijk niets verhevens en Zeeman lijkt daarmee in zijn techniek en in zijn bewoordingen heel erg op Theo van Gogh, die hij zegt zo te verfoeien. Ooit heeft Zeeman in een interview beweerd dat hij ervan droomde Theo van Gogh te hebben vermoord. Hij werd daarna wakker met een tevreden gevoel. Dus toen die moord in het echt plaats vond, zij het met een andere moordenaar, moet er in Rome een juichkreet hebben geklonken. Je vindt daar weinig van terug in dit brievenboek, hoewel de datum van de moord wel degelijk wordt gepasseerd. Het lijkt me dat Joost Zwagerman een spannende roman zou kunnen schrijven, waarin Michaël Zeeman en Theo van Gogh elkaars alter-ego zijn.

Zeemans politieke opvattingen spreken mij minder aan dan zijn oer-Hollands gemopper over literair-Nederland. Misschien komt dat omdat hij ook op dit terrein zijn jonge pennevriend wil beleren. En veel weerwerk krijgt hij weer niet. Ook hier het verwijt dat wie de gevoeligheden van gelovigen weigert te ontzien, niet beseft dat wij met een miljoen islamieten moeten samenwonen. Alsof mensen die opkomen voor de vrijheid van meningsuitingen vinden dat die miljoen islamieten maar het land uitgegooid moeten worden. Dat is de in diepste wezen onbeschaafde suggestie die je ook bij J.J.A. van Doorn tegenkomt.

Tenslotte nog dit: op 26 januari 2005 meldt Zeeman in een brief aan Benali dat hij van plan is een boek te schrijven over Murakami en dat dit boek bij Atlas moet uitkomen. Het verschijnen van zo’n boek zou een feestdag zijn “voor mij en voor de literatuur”, schrijft de Romeinse geweldenaar. Gezegend is de vierde uitgeverij die een boek van Zeeman gaat aankondigen. Ik ben benieuwd.

HP\De Tijd, 17 maart 2006