Van O Dapper tot O Donner

Verhalen

Afgelopen 5 maart 2012 hield in Nieuwspoort  de Johan van Oldenbarnevelt-lezing, georganiseerd door de JVO-stichting. Dit is de volledige tekst.

Van Oldenbarnevelt

Dames en heren!

Het behoort tot de vaste mantra’s om te beginnen met de opmerking dat je lang hebt getwijfeld om de uitnodiging aan te nemen voor het houden van deze lezing. Maar in mijn geval is dat ook werkelijk zo.  5 maart is voor mij namelijk een bijzondere dag. Precies op die dag, 69 jaar geleden, werd een deel van mijn voorouders – onder wie mijn grootvader – omgebracht in het vernietigingskamp Sobibor. Wie nu denkt dat dit een somber verhaal wordt vol Joods oorlogsleed, kan ik gedeeltelijk geruststellen.

Voor mijn vader was 5 maart namelijk ook een bijzondere dag. Op die dag, 107 jaar geleden, werd hij namelijk geboren. Bovendien wist hij de oorlog te overleven.

“De familie sterft van boven af en groeit van onderen weer aan”, schreef de dichter Achterberg. Zelf ben ik niet op 5 maart geboren en ik ben ook niet van plan om op 5 maart dood te gaan.

Hoewel, de dag is nog niet om.

Maar nu ik hier sta, niet alleen ter ere van Johan van Oldenbarnevelt maar ook een beetje vanwege het feit dat Nieuwspoort vijftig jaar bestaat, wil ik iets zeggen over de begrippen moed en lafheid, over martelaarschap en opportunisme, en over de grijze gebieden daartussen die ook wel worden aangeduid met dat typisch Nederlandse begrip: schipperen.

Journalistiek is geen beroep voor bange mensen. Om de werkelijkheid en de waarheid enigszins adequaat te kunnen beschrijven, nemen sommige journalisten aanzienlijke risico’s. Nog onlangs vonden de Amerikaanse journalist Marie Colvin en de Franse fotograaf  Rémi Ochlik de dood bij bombardementen in Syrië, terwijl Edith Bouvier van de Figaro aan haar benen gewond raakte.

Zij zijn de helden van de journalistiek. De helden van deze tijd.

Ongetwijfeld vinden wij dat in Nederland ook. Per slot hebben wij de onvolprezen Arnold Karskens, die gewapend met pen en cameraatje de gevaarlijkste oorlogshaarden bezoekt.

Maar laten wij even teruggaan naar het jaar 1999, toen door vakgenoten de Journalist van de (twintigste) Eeuw werd gekozen. Nu zou je denken dat de Nederlandse Journalist van de Eeuw iemand moet zijn, die zich heeft onderscheiden tijdens de grootste Calamiteit van de Eeuw, de Tweede Wereldoorlog. Je zou daarbij kunnen denken aan iemand als Frans Goedhart, een van de oprichters van het illegale Parool. Een dapper man. Die in de competitie slechts als zevende eindigde, vermoedelijk omdat de onbuigzaamheid die hem tijdens de oorlog zo van pas was gekomen, na de oorlog tegen hem werkte en hem de naam gaf een querulant te zijn.

Winnaar werd H.J.A. Hofland.

Versta mij goed: Hofland is een geweldige stilist en een groot columnist, die terecht de P.C. Hooftprijs heeft gekregen. Hij is ook een heel beminnelijk en bescheiden mens, die een inspiratie is voor al degenen die zich in de schrijvende pers willen bekwamen. Maar de Tweede Wereldoorlog bracht hij vooral door als waarnemer op afstand, iets wat hij na de bevrijding is gebleven.

Weliswaar werd Van Randwijk tweede, maar men bekroonde uiteindelijk liever een begaafd mijmeraar dan een man die met gevaar voor eigen leven een illegale krant stichtte en daarmee de vrijheid van meningsuiting hoog hield. Dat de niet bestaande figuur van Koos Tak toch nog op de 25ste plaats eindigde, zegt iets over de wil van Nederlandse journalisten om hun eigen vak serieus te nemen.

Ook in het culturele leven van ons land is dapperheid nooit van grote betekenis geweest. Willem Frederik Hermans heeft de criticus H.A. Gomperts nog eens bestraffend toegesproken, omdat die had geschreven dat wij toe waren aan een nieuwe moraal, die moest bestaan uit drie woorden: considerate, sensitive and plucky.

Attent, gevoelig en inderdaad: dapper.

Dapper vond Hermans, die zelf tijdens de oorlog voornamelijk op zijn kamer had gezeten, een bespottelijk woord. Hij maakte zich er vrolijk over in een stuk dat Plucky Gomperts en het klein geluk heet en dat is opgenomen in Mandarijnen op Zwavelzuur. De hoofdpersonen uit Hermans’ eigen romans doen wel pogingen dapper te zijn, maar dit streven smoort telkens in allerlei mislukkingen. Dat steeds alles op niets uitloopt, is zijn handelsmerk geworden. Uiteindelijk heeft de invloed van Hermans er in belangrijke mate aan bijgedragen dat wij de Tweede Wereldoorlog tegenwoordig het liefst beschouwen in grijstinten.

Als u het mij toestaat, ga ik nog wat verder in op het werk van W.F.  Hermans, die meer dan andere Nederlandse auteurs heeft geschreven over dapperheid of juist over het gebrek daaraan. Een van zijn experimentele romans heet Het Evangelie van O. Dapper Dapper. Dit boek refereert aan Olfert Dapper, de Nederlandse arts en geschiedschrijver die leefde van 1636 tot 1689. Waarschijnlijk is Dapper nooit een arts geweest en gaf zich daar alleen maar voor uit. Een soort Reinout Oerlemans avant la lettre. Bovendien is Dapper als geschiedschrijver evenmin erg betrouwbaar, want de verre landen waarover hij zo beeldend kon vertellen, had hij nimmer bereist. Dapper was zo dapper als een thuiszitter zijn kan, wat niet weg nam dat hij in zijn tijd buiten Nederland misschien wel de beroemdste Nederlander is geweest.

Zoals u ongetwijfeld weet is in Amsterdam naar Dapper een straat genoemd, een straat waar J.C. Bloem – in de oorlog ook al geen held – nog een prachtig gedicht over heeft geschreven. Domweg gelukkig in de Dapperstraat heet het en gaat over een man die liever thuis zit op zijn zolderkamertje, dan dat hij erop uittrekt. De paden op, de lanen in. Natuur en avontuur tegemoet, maar niet voor J.C. Bloem.

“Natuur is voor tevredenen en legen”, zegt de dichter.

Via O. Dapper, J.C. Bloem en de natuur keer ik terug bij Willem Frederik Hermans. In 2005 had ik een ontmoeting met Petter Aaslestad, tegenwoordig hoogleraar Noorse letteren aan de universiteit van Trondheim. Maar in zijn jeugd had hij in Nederland gestudeerd en het werk van Hermans ontdekt. Hij had zich ook bemoeid met de Noorse vertaling van Nooit meer slapen. Een mooie roman, vond hij, maar hij begreep ook waarom het boek in Noorwegen nooit meer dan één druk had gehaald. En waarom Hermans zelfs in de verste verte niet in aanmerking was gekomen voor de Nobelprijs.

“De hoofdpersoon uit Nooit meer slapen”, zei Aaslestad, “is een onhandige figuur, die onvoorbereid aan zijn tocht begint. Voor Noren is zo iemand een sukkel, die geen enkele relatie heeft met de natuur. Een echte Nederlander. Elk jaar dondert hier wel een toerist van de rotsen of komt er eentje onder een lawine. En dat is dan heel vaak een Nederlander”.

Woorden die mij de laatste tijd meer dan eens in herinnering zijn gebracht.

Toch wordt er, ondanks dit alles, wel eens – en dan heel voorzichtig  – tot dapperheid en heldhaftigheid opgeroepen. Wie herinnert zich niet de Algemene  Beschouwingen van 2006, toen Jan Peter Balkenende na een opmerking van Femke Halsema over de slechte economische vooruitzichten, zijn vuist balde en riep: “Ik begrijp niet waarom u hier zo negatief en vervelend over doet. Laten we blij zijn met elkaar! Laten wij optimistisch zijn! Laten we zeggen: Nederland kan het weer! Die VOC-mentaliteit, over grenzen heen kijken, dynamiek! Toch?”.

Coxinga 3

Ook die in een vraag eindigende oproep had een averechts effect: er werd voornamelijk om gelachen. Het hoorde bij de zeven klunzigheden van de toenmalige premier. In verschillende kranten werd erop gewezen dat China, toch een beoogd handelspartner, nooit zo blij is geweest met de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Vooral op Taiwan heeft de VOC behoorlijk huis gehouden. Zodra Nederlanders verschenen werden Chinese boeren met geweld gedwongen op de suikerplantages te werken. De boeren kwamen dan ook regelmatig in opstand. In 1662 behaalden zij onder leiding van de zeepiraat Cheng Cheng-Kung de overwinning. Cheng Cheng-Kung werd door de onzen Coxinga genoemd, alsof hij eigenlijk een Fries was. Zowel op Taiwan als op het Chinese vaste land zijn grote standbeelden voor Coxinga opgericht. Hij is misschien niet de Chinese Michiel de Ruyter, maar hij wordt wel aan beide zijden uitgebreid geëerd.

Het was dus voor onze buitenlandse handel misschien niet zo handig om in deze tijd met de VOC op de proppen te komen. Over ons koloniale verleden voelen wij tegenwoordig vooral schaamte. In Amsterdam woon ik vlakbij het Van Heutsz-monument. Een paar jaar geleden is het zo gerenoveerd dat nog maar weinig herinnert aan de man die Atjeh heeft onderworpen. Wel is het bassin ervoor, dat werd opgesierd door fonteinen, geschikt gemaakt als pierenbadje voor de kleuters. ’s Zomers is het er heel gezellig.

Ons koloniale verleden is allang niet meer iets waar wij trots op zijn. Vorige week werd de slag in de Java Zee herdacht, en hoe luidde de kop in de Volkskrant?

“Was Karel Doorman een held?”

In dezelfde kop stond het antwoord: “Nee”.

Trouwens, mijn literaire held Willem Frederik Hermans – zo werd onlangs onthuld – heeft zich aangemeld voor de Kultuurkamer.

En wat vindt men tegenwoordig van Van Oldenbarnevelt, de naamdrager van deze lezing, die door de grote dichter Vondel wel degelijk als een held werd beschouwd? In de Groene Amsterdammer heeft Martin van Amerongen nog een uitvoerig stuk over hem geschreven. En wat luidde hier de kop?

“Misschien was Van Oldenbarnevelt een schurk”.

Toch heeft Van Oldenbarnevelt grote werken verricht. Zo werd de VOC in 1602 opgericht door de Staten-Generaal op instigatie van Johan van Oldenbarnevelt. De oprichting vergde veel schipperen en polderen, want onderling waren de staten en de steden en het niet eens over de verdeelsleutel. Dat het bestuur tenslotte werd gevormd door de Heren Zeventien geeft aan dat men enorm heeft zitten rekenen om iedereen tevreden te stellen. Het zeventiende lid werd bij toerbuurt geleverd door Zeeland of door één van de vier kleinere kamers, dit om te voorkomen dat Amsterdam de absolute meerderheid zou krijgen. Zo werd Amsterdam langs democratische weg gedwongen coalities te vormen, wat de slagkracht van de VOC niet altijd ten goede kwam.

Het was een van de vele gevallen, waarbij Van Oldenbarnevelt door handig onderhandelen zijn zin kon doordrijven. Hij gaf de natie vorm, zoals dat tegenwoordig heet, maar omdat hij daarbij rechtstreeks in conflict kwam met Maurits, is de natie het er na bijna vierhonderd jaar nog niet over eens of Van Oldenbarnevelt “een bijna onverdraaglijk rechtschapen karakter” bezat, dan wel dat hij “geslepen was, koppig en hoogmoedig, en nauwelijks voor rede vatbaar”.

Het is curieus dat de man die altijd en overal aan het wheelen en dealen was tenslotte staande op zijn recht het graf inging, de natie in vertwijfeling achterlatend. Zelfs Maurits, die toch moet hebben gehoopt dat de oude baas gratie zou vragen, was daarna helemaal van slag. Ook zijn reputatie was geknakt en tegen de Spanjolen – waar het conflict toch eigenlijk om begonnen was  – lukte het hem niet meer een deuk in een stadsmuur te schieten.

Van Oldenbarnevelt had twee belangrijke medestanders: Gillis van Ledenberg en Hugo de Groot. Beiden werden gelijktijdig met Van Oldenbarnevelt gearresteerd. Net als Van Oldenbarnevelt was Van Ledenberg van eenvoudige komaf en wist hij zich om hoog te werken door huwelijken met rijke vrouwen. In gevangenschap pleegde Van Ledenberg zelfmoord. Onder bedreiging van een behandeling op de pijnbank was Van Ledenberg was doorgeslagen en had hij Van Oldenbarnevelt verraden tegenover zijn ondervragers. Bovendien had Van Ledenberg wilde voorkomen dat zijn bezittingen tijdens een proces verbeurd zouden worden verklaard.

De zelfmoord van Van Ledenberg werd als onwaardig beschouwd. Er kwam toch nog een postume veroordeling. Zijn lijk werd in een kist gedaan en als één geheel aan een touw opgehangen.

Hugo de Groot was een wonderkind, een soort Bobby Fischer van het recht. De Franse koning noemde hem: “le miracle de la Hollande” . Al op zeer jonge leeftijd werd hij door Van Oldenbarnevelt, die hij als zijn leermeester beschouwde, ingezet als diplomaat. Uit zijn denken is het natuurrecht voortgekomen dat de mens voorstelt als een vrij wezen en de wereldzeeën als  toegankelijk voor iedereen. Vooral die laatste gedachte viel erg in de smaak bij de zeevarende natie, die Holland graag wilde zijn.

Hugo de Groot

Maar de houding van De Groot in het proces tegen Van Oldenbarnevelt was weinig verheffend. Met een verwijzing naar zijn eigen onbezonnen jeugd distantieerde De Groot zich van zijn leermeester door tegen zijn ondervragers te verklaren dat Van Oldenbarnevelt had gehandeld uit “persoonlijke machtswellust”. De Groot beaamde bovendien beschuldigingen jegens Van Oldenbarnevelt, waarvan hij wist dat het leugens waren. Zelfs de echtgenote van De Groot vond dat haar man erg toeschietelijk was, maar zij kon toch niet verhinderen dat De Groot, toen hem werd gevraagd alle verdenkingen jegens Van Oldenbarnevelt nog eens op schrift te stellen, niet naliet dat onmiddellijk te doen. Hij deed zelfs meer en voegde, om in het gevlei te komen bij zijn ondervragers, nog een aantal extra bezwaren toe. Volgens mr. dr. Jan den Tex, de biograaf van Van Oldenbarnevelt, heeft de schriftelijke getuigenis van Hugo de Groot ertoe geleid dat verschillende rechters tenslotte voor de doodstraf hebben gestemd.

Dat was dus Hugo de Groot, die bij de verkiezing Grootste Nederlander Aller Tijden op de 31ste plaats eindigde, juist achter Kooten en De Bie, maar voor Johan de Wit. Overigens eindigde Van Oldenbarnevelt op de 24ste plaats, tussen Prins Claus en Marco van Basten.

Het verlinken van iemand die wordt berecht, is natuurlijk van alle tijden, maar je kunt afvragen of de slappe houding van De Groot ook niet past in een bepaalde Nederlandse cultuur. Misschien heeft De Groot gedacht dat het niet zo ver zou komen met die doodstraf. Zoals Nederlanders moeite hebben met de hardheid en de wispelturigheid van de natuur, zo hebben zij ook moeite met de uitoefening van machtspolitiek.

Zoals u weet, ontsnapte De Groot in een boekenkist. Niet als held, maar wel als slimmerik. Hij keerde nooit meer terug naar de Nederlanden.

Ik maak nu een stap naar 30 september 1938, toen leden van de Hoge Raad het honderdjarig bestaan van hun instituut vierde door het geheel gerenoveerde gebouw aan het Plein 2 in Den Haag te betrekken. Onder de symbolen  van de rechtspraak – de weegschaal, het zwaard en de geblinddoekte Justitia – had men in het Latijn een uitspraak van Hugo de Groot laten aanbrengen: “Waar rechterlijke oordelen ontbreken, begint oorlog”.

Mooie woorden, die een extra lading kregen, toen nog geen twee jaar later de Duitsers ons land overmeesterden en van plan waren het gebouw van de Hoge Raad in te richten tot het hoofdkwartier van Seyss-Inquart. Dat ging tenslotte niet door, want de Rijkscommissaris vond Clingendael nog aantrekkelijker. Maar al snel werd de Hoge Raad gelijkgeschakeld, hetgeen leidde tot het ontslag van mr. Lodewijk Ernst Visser, die moest gaan omdat hij Joods was. De collega’s van Visser, rechters uit het hoogste rechtscollege van ons land, mensen die een modelfunctie te vervullen hadden, zwegen. Ze mochten nog blij zijn dat Visser in 1942 stierf aan een hersenbloeding en nog niet was gedeporteerd naar een concentratiekamp.

Op de begrafenis van Visser waren leden van de Hoge Raad evenmin aanwezig. Wel schreef een aantal van hen een condoleancebrief aan de weduwe. Die brieven stonden vol lofprijzingen, maar dat was gemakkelijk gedaan, want die kwamen niet in de openbaarheid.

Dat alles valt te lezen in het indrukwekkende boek De Hoge Raad en de Tweede Wereldoorlog van de historicus Corjo Jansen. Daarin valt ook te lezen dat de Hoge Raad ten opzichte van de  Duitsers erg plooibaar was, heel anders dan in Noorwegen en Denemarken, waar de hoogste rechtscolleges aftraden. Maar het meest schokkende is nog dat de leden van de Hoge Raad na de oorlog volhielden dat zij eigenlijk niets verkeerds hadden gedaan. Ze wilden blijven zitten en dat is hen uiteindelijk ook gelukt, vooral door toedoen van mr. Jan Donner, die het adagium “om erger te voorkomen” tot het uiterste heeft verdedigd.

Donner werd na de bevrijding ook de nieuwe president van de Hoge Raad. Wie gedacht had dat hij op de eerste zitting enige woorden zou spreken over zijn eigenlijke voorganger mr. L.E. Visser kwam bedrogen uit. Maar Donner zei niets en hield ook later zijn mond.

Het is een inmiddels aanvaarde conclusie dat het Nederlanders volk zich tijdens de Duitse bezetting niet overmatig heldhaftig heeft gedragen. Wel is er bij verzetsstrijders een bijna niet te bevatten opofferingsgezindheid en individuele moed geweest, maar over het algemeen was accommoderen de houding. Vooral bij de grote instituties. Daar zijn allerlei excuses voor, maar het relatief grote aantal Nederlandse Joden dat is gedeporteerd, spreekt boekdelen.

Dat de Hoge Raad na de oorlog kon blijven zitten, is tekenend voor de wil om terug te keren naar zoals het was. Onlangs werd een voorgedragen raadsheer bij de Hoge Raad niet aangenomen, omdat een politieke partij zich daar tegen verzette. Dat mag zo’n partij doen, maar dat de Hoge Raad die niet-benoeming zonder openlijk protest voorbij liet gaan, is misschien een teken dat er niet zo heel veel is veranderd.

Nederlandse militairen vechten in Afghanistan, maar op het moment dat ik dit schrijf zitten ze binnen, vanwege de gevaren die hen bedreigen. Momenteel is Nederland in Europa het land met de meeste kliklijnen. De kliklijn, waarop je lastige Oost én Midden Europeanen anoniem kunt aangeven, is beslist de enige niet. En u moet maar eens opletten: zelfs in de Babbelbox, een onderdeel van dat onschuldige NCRV-programma Man bijt Hond, wordt wat af geklikt over bazen, huisbazen, buren en zelfs over de eigen echtgenoten.

Daarom zou ik tot slot willen wijzen op mr. H.W. Sandberg. Een zeer moedig man. Hij was een van de oprichters van het illegale Parool. Zijn voornaam is Herman, maar voor het verzet heette hij Jeroen. Hij was ook jurist en heeft na de bevrijding met een klein aantal medestanders wanhopig geprobeerd de leden van de Hoge Raad weg te krijgen. Dat is hem tenslotte niet gelukt. Later is hij hoofdredacteur van het legale Parool geworden. Vier jaar geleden is hij gestorven, 89 jaar oud.

Ik stel voor hem, mr. H.W. Sandberg, postuum te benoemen tot de Journalist van de Twintigste Eeuw. Niet alleen, maar samen met H.J.A. Hofland. Ik weet zeker dat Henk Hofland daartegen geen enkel bezwaar zal hebben.

Nieuwspoort, Den Haag – 5 maart 2012