Je moet niet denken dat ik altijd bij je blijf
Hans Münstermann
Uitgeverij:
L.J. Veen

Samen om de motor naar Auschwitz

    Schrijven met z'n tweeën heeft me altijd een onmogelijke opgave geleken. Ik heb het ook wel eens geprobeerd, met Martin van Amerongen. Als de een in slaap viel, ging de ander gauw tikken om even alleen verder te mogen. Dat gaf scheve gezichten en het werd ook niks. Voor duo-schrijven moet je, zo veronderstel ik, een sociaal karakter hebben en dat is nou juist weer in tegenspraak met het individualistische van het schrijverschap. In Nederland zijn er Martin Bril en Dirk van Weelden die onder de naam Piano & Gitaar opereerden, Barend & Van Dorp in de tijd dat ze nog voor VN schreven, Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes die samen de zoveelste allerlaatste Shakespeare-vertaling maakten, en je hebt Hans Münstermann en Jacques Hendrikx die onder het pseudoniem Jan Tetteroo een aantal romans publiceerden.
    Maar sinds enige tijd zijn Münstermann en Hendrixk voor zichzelf begonnen. Dat kan ik begrijpen, want duo-schrijven moet op den duur toch een soort Haarhuis-gevoel geven: goed genoeg om in het dubbelspel uit te blinken, maar net niet goed genoeg om in het enkel Wimbledon of Roland Garos te winnen. Het is mooi dat dubbelen, maar het is niet het hoogste. Samen boeken schrijven ruikt een beetje naar de jaren zestig, toen studenten ook samen scripties mochten schrijven. De kwaliteit ging er doorgaans niet van omhoog, maar dat ook niet het belangrijkste. Het belangrijkste was dat de verantwoordelijkheid voor een zeperd werd gedeeld. Ik zie het dan ook bijna als een morele verplichting om in je eentje een roman te schrijven, of om de schaker J.H. Donner te citeren: "Wie nooit boven zijn macht probeert te grijpen, is de grootste knoeier van ons allen".
    Hans Münstermann heeft nu Je moet niet denken dat ik altijd bij je blijf geschreven. Het is zijn tweede roman in zijn eentje. Zijn debuut Het gelukkige jaar 1940 ging over zijn ouders. Je moet niet denken dat ik altijd bij je blijf gaat, zoals 95% van de Nederlandse literatuur, over de jeugd van de schrijver: over het jongetje dat opgroeit in een katholiek gezin, over het jongetje dat snakt naar seks, over het jongetje dat geen meisje kan krijgen, over de jongen die wel een meisje kan krijgen maar dat niet kan houden, kortom, over een man met bindingsangst die wel wil maar niet kan, en die niet eens homoseksueel is.
    Dit keer heb ik mijn leeservaring geturfd en ik kwam van begin tot eind tot de volgende kwalificaties: sterk, aardig maar vaak gedaan, zwak, zwak, beter, steeds beter, sterk, meesterlijk, jammer, zwak, sterk, aardig maar vaak gedaan sterk, zwak. De roman begint dus sterk. Hoofdpersoon Andreas Klein, leerlingetje op een katholieke lagere school, krijgt van zijn vader een verzilverde rolmaat die hem door de juffrouw Turner wordt afgenomen. De schooljuf verdenkt hem ervan het voorwerp gestolen te hebben en zij kan slechts met de grootst mogelijke tegenzin haar fout toegeven. Ik zal geen Freudiaans begrippenapparaat op de roman loslaten, maar het lijkt me zo klaar als een klontje dat Münstermann door deze oerscène zo prominent aan het begin te plaatsen, suggereert dat zijn hoofdpersoon zo'n trauma heeft opgelopen dat daarmee zijn verhouding jegens het zwakke geslacht voor de rest van zijn leven is bepaald. Gevoelens van onvermogen en argwaan zullen hebben blijven achtervolgen in het contact met vrouwen.
    De daarop volgende beschrijving van Andreas' katholieke jeugd, compleet met zwart gerokte kapelanen, zwangere zusjes en aftrekken op zolder, is kundig beschreven door een schrijver die duidelijk al eerder met het bijltje heeft gehakt, maar echt iets nieuws wordt er toch niet verteld. Ook eenmaal verzeild geraakt in de studententijd van Andreas kreeg ik niet het gevoel dat ik een bijzonder boek aan het lezen was. De manier waarop de bezetting en de bezetters van het Maagdenhuis worden neergezet, is net te eendimensionaal om voor werkelijk geestig te kunnen doorgaan. Het karikaturale van de personages straalt ook af op Andreas, die daar in het vervolg van het verhaal ook duidelijk last van heeft.
    De roman komt pas werkelijk op stoom als het meisje Carola wordt geïntroduceerd. Zij is ook degene die de exemplarische woorden Je moet niet denken dat ik altijd bij je blijf uitspreekt. Haar verhaal is binnen de roman bijna een verhaal apart. Als lezer voelde ik mij zelfs teleurgesteld toen Carola van Andreas geen herkansing kreeg en tenslotte bij het oud vuil werd gedeponeerd. Maar hun hele verhouding is zeer herkenbaar beschreven. Andreas neemt Carola over van een vriend, vrijwel zonder dat Andreas dat zelf in de gaten heeft. Hij is nog steeds bezig zich netjes te gedragen, zijn handen keurig thuis te houden, als Carola al lang bij hem in bed ligt. Hun eerste reis naar Griekenland, de jaloezie van Andreas, de flirtations van Coralo en de op een Grieks eiland wonende kunstenaar die Coralo maar al te graag een rondleiding geeft - iedere man of jongeling die wel eens op een vakantie is geweest met een iets te mooie vrouw begrijpt onmiddellijk waar het over gaat.
    Alles wat er daarna volgt, is nog slechts een variatie op dit thema. De verleiding van de zweverige Jasmijn, het biologische yogameisjes met haar onappetijtelijke vriendinnen, is als karikatuur weer net over the hill. Het zou het werk van Münstermann beslist ten goede komen als wat minder zou vertrouwen op zijn cabareteske gaven en het tragische wat meer zijn werk zou laten doen. Wellicht was het de bedoeling om al het tragisch te laten samen komen in de figuur van Deborah, het joodse meisje dat zwanger raakt en de vrucht na een botte reactie van Andreas laat weghalen. Het is pas dan dat Andreas beseft hoe hij zich pleegt gedragen en voor de eerste keer doet hij een serieuze poging om het weer goed te maken. Maar ook nu wordt alles even te zwaar aangezet. Andreas en Deborah vertrekken samen op motor. Naar Auschwitz nog wel, alsof er voor joodse meisjes geen andere romantische bestemmingen zijn om het met je vriend bij te leggen. Bij Mulisch heb ik al moeite om zoiets is te geloven, bij Münstermann is het me net een stap te ver.
    Het voorafgaande klinkt misschien wat negatiever dan ik het bedoel. Münstermann kan beslist schrijven en Je moet niet denken dat ik altijd bij je blijf is geen boek waarbij je je verveelt. De kritiek komt voort uit het gevoel dat er meer in had gezeten. Maar Münstermann komt er aan. Hij is een schrijver om in de gaten te houden, tenminste als hij besluit het voortaan helemaal alleen te doen.

HP\De Tijd, 14 september 2001