Een soort Engeland
Vrouwenzand, het omvangrijke romandebuut
van Robert Anker, is op deze plaats niet al te gunstig besproken. Zeg maar
gerust: afgemaakt. Doodlopende verhaallijnen, overdadig en slordig taalgebruik,
plus een aantal opgelegde en niet bedoelde fouten, dat waren zo'n beetje
mijn grootste bezwaren. Meestal staat bij deze kritiek een portret van Friso
Keuris, maar als dat deze keer niet zo is, begrijpt u dat de auteur van Vrouwenzand
zich niet wenste te laten fotograferen voor een magazine dat zo'n kritische
bespreker in dienst heeft. Gelijk heeft hij.
Maar nu is de tweede roman van Robert Anker uitgekomen,
Een soort Engeland getiteld. Naar het aantal pagina's gemeten is deze
roman ongeveer de helft van Vrouwenzand. Dunner maar beter? Meer door
minder? Heeft Anker een sprong voorwaarts gemaakt? Dat zijn de vragen die
hier gesteld dienen te worden. En het antwoord op deze vragen is simpel.
Het antwoord is een volmondig: ja!
In alle opzichten is Een soort Engeland een
veel beter boek dan Vrouwenzand. Het is coherenter, het is zorgvuldiger
geschreven, het zit beter in elkaar en het is vooral geestiger dan Vrouwenzand,
dat toch gebukt ging onder de humorloosheid van iemand die met zijn eersteling
meteen een paukenslag wilde laten horen. Toch zou het me ook dit keer weer
geen moeite kosten een kleine bloemlezing te maken van niet helemaal lopende
zinnen, van zinnen die over de top gaan, of van zinnen die net het verkeerde
effect veroorzaken omdat er iets mis is met hun interne logica. Maar ik zal
dat niet doen, omdat Een soort Engeland het niet verdient afgekraakt
te worden.
David Oosterbaan, de hoofdpersoon van Een soort
Engeland, is een bijzonder herkenbare figuur. Hij is de acteur met het
grote gebaar, de lieveling van het publiek, de wanhoop van de regisseur,
de schrik van zijn collega's, dronkelap en overjarige vrouwenversierder,
de altijd spelende toneelspeler, de volstrekte lege gevoelsmens van het soort
waarover Hitchcock wel eens heeft gezegd dat je ze eigenlijk maar het beste
"als vee" kunt behandelen.
David Oosterbaan lijkt een kruising van Ko van Dijk,
Kees Brusse, Guus Hermus en Jerome Reehuis. Als personage is Oosterbaan een
onvervalste karikatuur, zoals je die vaker pleegt tegen te komen in films
en in toneelstukken over acteurs. Altijd onzeker, zich altijd volproppend
met eten, altijd vechtend tegen het buikje en tegen de drank, en bovenal
altijd geneigd tot pathetisch gedrag, althans tot het moment van inkeer wanneer
hij verandert in een schuldig kind dat huilend komt bekennen dat hij het
niet zo heeft bedoeld. Wij kennen het type uit een boek van Mulisch, uit
een film van Woody Allen en uit het toneelstuk The Dresser. Wij, lezers
en kijkers, houden van hem omdat wij graag talent zien worstelen met de materie,
en ook omdat wij opschepperij graag ten onder zien gaan.
In Een soort Engeland zit David Oosterbaan
op een avond in het café. Hij is half lam, hij wil naar huis en hij denkt
aan Jerome Reehuis die niet om een taxi zou vragen, maar om "een karos".
Hij is van het soort acteur dat "hortsik!" roept tegen de chauffeur. Maar
dat Oosterbaan in zo'n situatie überhaupt aan Jerome Reehuis denkt, betekent
tevens dat hij een zekere distantie heeft weten te bewaren ten opzichte van
zijn eigen figuur. Dat hij genoeg bewustzijn heeft om zichzelf nog in perspectief
te zien. Dat vermogen is tevens Oosterbaans talent en Oosterbaans tragiek.
Een soort Engeland heeft drie verhaallijnen.
De eerste verhaallijn is die van de acteur David Oosterbaan. Hoe hij carrière
maakt, hoe trouwt, een kind verwekt, wegloopt, van de toneelschool wordt
geschopt, bij het gezelschap Proloog terechtkomt, in een commune verzeilt
raakt, hoe hij Leonard Frank, Lodewijk de Boer en al die andere toneelkanonnen
tegenkomt, hoe hij langzaam die ellendige, maar o zo succesvolle acteur wordt.
Deze verhaallijn vormt zonder meer het sterkste deel van het boek. Het Nederlands
toneelleven wordt niet zonder verve en niet zonder ironie neergezet. Al die
hoogdravende discussies over toneel en acteren zijn werkelijk uit het leven
gegrepen. Er is niets vreselijker dan acteurs die over acteren filosoferen,
maar opgeschreven door Anker wordt het vreselijke hilarisch, om dat modewoord
maar weer eens te gebruiken. Aan het eind van de roman is Oosterbaan zelfs
bezig zich in Heidegger te verdiepen en dan weet de lezer dat het voorgoed
mis zal gaan.
De passages over toneel konden mij niet lang genoeg
duren. Het boos weglopen en weer terughalen, het geëxalteerde ruzie maken
en weer bij leggen, het is door Anker allemaal treffend beschreven. Heel
wat minder is de tweede verhaallijn, die gaat over Oosterbaans relatie met
zijn dochter Laura. Dertig jaar heeft hij zijn dochter niet gezien, als hij
door de politie wordt gewaarschuwd. Laura blijkt een onverbeterlijke junk
te zijn geworden, steeds op weg om te scoren, eigenlijk te ver heen om nog
geholpen te kunnen worden.
Oosterbaan neemt zich voor zijn dochter te redden,
maar zijn toneelleven is zo vol dat hij afspraken met zijn dochter steeds
vergeet, wat op zichzelf niet vreemd is, want het is een kennelijk een familietrek
- ook Laura komt nooit na wat is afgesproken. Toch weet Oosterbaan het in
zijn hulpeloosheid nog ver te brengen als hulpverlener. Ook die tweede verhaallijn
heeft het karikaturale van een cartoon, maar het werkt minder, zodat wat
ontroeren moet aan de oppervlakte blijft. Laura blijft hoofdzakelijk zielig.
Er is in Een soort Engeland ook nog een derde
verhaallijn. Brian, een ambtenaar van de gemeente, zoekt de acteur op om
hem te vertellen dat Oosterbaans woonboot niet kan blijven op de plaats waar
hij zo vele jaren heeft gelegen. Brian is de engel der wrake, hij kan ook
vliegen en hij neemt Oosterbaan mee in een vlucht over de stad. Aan het eind
van het boek wordt Oosterbaan wakker in zijn eigen bed. Hij voelt dat hij
beweegt en dat klopt ook. Zijn huis wordt versleept door een klein sleepboot,
waarvan Brian vrolijk lachend aan het stuurwiel staat.
Deze verhaallijn doet nogal kinderachtig aan. Als
lezer heb je het gevoel dat de schrijver nog wat symboliek aan zijn boek
heeft willen toevoegen om alvast tegemoet te komen aan het verwijt dat zijn
boek te realistisch is. Het lijkt een overbodige ingreep. De acteur en de
junk, beschreven in hun eigen wereld, zijn in feite al zo absurdistisch dat
je nergens het idee krijgt dat dit een fel realistisch boek is. Er komen
in het boek veel namen voor van werkelijk bestaande figuren, maar dat zij
worden vooral aangeroepen om het decor geloofwaardiger te maken. De rest
is droom, leg dat niet uit.
Kortom, Een soort Engeland is voor Robert
Anker een reuze stap voorwaarts. Anders dan het langdradige Vrouwenzand
is zijn tweede boek bijna steeds onderhoudend. In die rare toneelwereld is
Ankers barokke taalgebruik, met al die onzin en tierelantijnen, volkomen
op zijn plaats. Ik ben benieuwd of Anker tot hetzelfde in staat is met een
onderwerp dat vooral ingetogenheid behoeft. Anyway, ik had het werkelijk
niet gedacht ik na het stoffige Vrouwenzand nog eens zou uitkijken
naar een volgend boek van Robert Anker.
HP\De Tijd, 2 juli 2001
|