Fl. 0,45 deel II

        In het televisieprogramma Buitenhof hoorde ik de historicus Klein iets vreemds zeggen. Hij zei dat hij zich schaamde voor dat gesteggel over geld. Het was moeilijk, zo niet onmogelijk, om nog vast te stellen hoe veel aan joods vermogen is geroofd tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daarom schaamde Klein zich voor die mensen die toch debatteerden over de hoogte van het bedrag.
        Overal in onze maatschappij steggelen mensen over geld. Werknemers en werkgevers steggelen over de CAO's. Zij steggelen over een loonsverhoging van 2,6 of 3,1 procent. In de aanbiedingen steggelen supermarkten met elkaar over geld. Vindt u een pak Brinta bij de concurrent goedkoper dan kunt u bij ons drie maal het verschil terugkrijgen. Trapt u te hard op de rem bij een rood stoplicht en knalt iemand in uw kofferbak, dan komen er twee verzekeringsagenten die samen gaan steggelen over de schade. Bij een scheiding kan er flink gesteggeld worden over de hoogte van de alimentatie.
        Dat vindt men allemaal heel normaal. Nooit hoor je iemand zeggen dat hij zich er voor schaamt dat de werknemers een verhoging van 3,1 procent hebben geëist en dat de werknemers maar 2,6 procent hebben geboden. Maar nu ineens moet worden gedebatteerd over de vraag hoeveel er precies aan joods vermogen is geroofd, begint iedereen zich vreselijk te schamen. Leed is niet in geld uit te drukken, zelfs de minister-president heb ik horen zeggen.
        Nee, leed is niet in geld uit te drukken, maar dat is hier helemaal niet ter sprake. Wij hebben het hier niet over smartengeld. Wij hebben het gewoon over geld dat terugbetaald moet worden voor roof. Dat is een kwestie die zakelijk moet worden afgehandeld. Zo lang dat zakelijk gebeurt, is het heel legitiem om erover te steggelen. Iemands huis wordt leeggehaald en daarna komt de verzekering de schade opnemen. Dat bij de gestolen goederen ook oma's armband zit die voor de familie zo'n grote gevoelswaarde vertegenwoordigt is natuurlijk jammer, maar daar kunnen wij de verzekeringsagent niet mee lastig vallen. Het gaat hem slechts om de vraag wat die armband waard in geld waard is, en terecht. Dat kwezelachtige van rabbijn Soetendorp om juist nu "de lessen van de geschiedenis te trekken", daarop zou ik willen antwoorden: "ja, fijn, maar een andere keer".
        Het is naar mijn idee dan ook volkomen misplaatst wanneer de historicus Klein in zijn
toelichting op het rapport-Van Kemenade aan komt zetten met het bekende gedicht van Leo Vroman: "kom vanavond met verhalen/ hoe de oorlog is verdwenen/ en herhaal ze duizend malen:/ alle malen zal ik wenen". Een mooi gedicht, daar niet van, maar op dit moment niet opportuun, om een politiek uitdrukking te gebruiken. Ik zou zeggen: laat de verwerking van het leed aan de joden over en beperk je tot de cijfers. Aan al die mensen die plaatsvervangend mee gaan lijden en die zich ook plaatsvervangend gaan zitten schamen hebben wij niets.
        Waar ik me de laatste dagen ook ontzettend aan heb zitten ergeren, is het woord "ruimhartig". De staat moet ruimhartig zijn bij de teruggave en de schadeloosstelling. De musea moeten ruimhartig zijn, wanneer er schilderijen worden opgeëist. In het Journaal zei weer een voorzitter van weer een andere commissie dat de musea ook in geval van twijfel tot restitutie moeten overgaan. Donder op! Juist niet! Zo'n man begrijpt er niets van. Het gaat niet om ruimhartigheid. Het gaat er niet om om als slachtoffer een soort voorkeursbehandeling te krijgen. Het gaat om recht en juist daarin moeten wij heel precies zijn, want het recht is voor iedereen gelijk. Het is ook precies om die reden dat ik altijd van mening ben geweest dat men Jules Croiset in de Fassbinder-affaire gewoon had moeten berechten en dat men zijn zaak juist niet had moeten seponeren omdat het eigenlijk zo zielig was voor de joodse gemeenschap.
        In al weer een ander televisieprogramma vertelde de Israël wonende Dasberg dat zijn vader als kruier in Westerbork heeft gewerkt. Het salaris, het honorarium, of hoe je het ook wilt noemen, dat vader Dasberg voor zijn werkzaamheden had moeten krijgen, dat moet alsnog worden overgemaakt - vindt de zoon. Een waar woord, en als om de een of andere reden niet kan worden achterhaald wat het bedrag is dat daar voor staat, dan maar niet. Door er "een gebaar" van te maken in plaats van een individueel recht op vergoeding, wordt de plank volkomen misgeslagen. Een recht wordt nu een gegeven paard dat men niet in de mond mag kijken. Hoewel ik verschillende joodse instanties bewonder om de vasthoudendheid waarmee zij, tegen al het onbegrip in, hun zaak hebben bepleit, vind ik het ook een beetje onzin wanneer zij die 250 miljoen van Zalm zouden krijgen. Van dat geld wordt dan weer een psychiater betaald, een congres gehouden of een boompje geplant, maar met de kwestie zelf heeft dat verder niets te maken.
        Wij komen nu bij de cruciale vraag: hoe groot is het achterstallige bedrag dat men nog verschuldigd is om de roof van joodse goederen te compenseren? Volgens de commissie-Van Kemenade valt het exacte bedrag niet meer te achterhalen. Daarom heeft men er maar een slag naar geslagen. Eerst 150 miljoen, een maand later 250 miljoen en als er nog een paar keer "ruimhartig!" wordt geroepen, stijgt het vanzelf naar 350 miljoen. Onze minister-president zal na zijn faux pas graag laten zien dat hij zijn excuses in mooie cijfers wil vertalen
Op zichzelf lijkt het fantastisch dat men in deze computer bestuurde tijd die berekening niet heeft kunnen maken. Satellieten worden millimeter nauwkeurig in hun baan geschoten, maar de berekening van het geroofde vermogen van 100.000 landgenoten gaat ons te boven. Uit lezing van het rapport begrijp ik wel dat er grote moeilijkheden zijn en dat niemand precies weet hoe de waarde van al die geliquideerde joodse bedrijfjes moet worden bepaald. Maar een paar keer wordt toch opgemerkt dat het een bedrag van ergens tussen 0,9 en de 1,5 miljard moet wezen. Vermenigvuldig dat nu eens met 22, want dat is ongeveer de inflatiefactor sinds die tijd. Dan kwamen toch in de buurt van 22 miljard gulden. Ik denk dat men hier snel met rekenen is opgehouden, want men voelde wel dat een dergelijk bedrag een enorme aanslag zou zijn op de nationale begroting. Zalm mag dan een joodse naam zijn, maar ik hoor onze minister van financiën kermen en wie zou in zijn positie niet hetzelfde doen?

NRC\Handelsblad, 1 februari 2000 © Max Pam



Fl. 0,45 deel I


terug naar de inhoudspagina