Het is voor veel
Nederlanders een ideaal om een huisje te bezitten in de Morvan, een
aantrekkelijk verlaten streek ten zuiden van Auxerre, op zo'n acht uur rijden
van Amsterdam. Misschien heeft ook de schrijver Atte Jongstra daar wel zo'n
huisje, want zijn nieuwe roman Hudigers Hooglied is gesitueerd in een
dorpje vlakbij Lormes, waar, zo weet ik uit eigen waarneming, de mannen nog een
alpinopetten dragen en pernod drinken, als ze tenminste niet naar de bakker
moeten om een stokbrood te halen. In ieder geval moet hij zo'n huisje kunnen
betalen. Op de uitgeverspagina wordt namelijk vermeld dat deze uitgave mede tot
stand is gekomen dankzij een subsidie van de Stichting Fonds voor de Letteren
én het Amsterdams Fonds voor de Kunst.
Nederlandse schrijvers in
Frankrijk, het blijft vaak steken in dat typische vakantieproza dat mij vaak
doet denken aan een tekening van Peter van Straaten. In zo'n tweede huisje -
heuvellandschap op de achtergrond - zie je een wat moedeloze man achter een
schrijfmachine zitten. Met een wit velletje voor zich staart hij uit het raam
en zegt tegen zichzelf: "En nu aan het werk!". Nee, het valt allemaal
niet mee daar in Frankrijk, en voor zover ik het kan overzien, is Mijn naam
is Garrigue van Henk Romijn Meijer één van de weinige
gevallen waar het echt is gelukt.
Direct al bij het aanschouwen
van de omslag van Hudigers Hooglied wordt de lezer niet teleurgesteld.
Daarop is een onvervalste deux chevaux afgebeeld, waarin wij de vage
contouren zien van twee inzittenden. Ja, daar tuffen we in onze eend! Helemaal
naar Frankrijk. Eindelijk rust! Wandelen in de vrije natuur, fijn genieten van
ons eigen buiten, waar de buurvrouw haar zelf gemaakte kaas komt brengen en
waar de dorpsbewoners er alles aan doen om een glimp te kunnen opvangen van de
tieten die toebehoren aan de jonge vrouw die de man heeft meegebracht. Het
blijft trouwens een heel probleem, die Nederlandse vrouwen die meteen hun topje
uitdoen als ergens in het buitenland het zonnetje te voorschijn komt.
Zo zou het ongeveer kunnen gaan
in Hudigers Hooglied en voor een deel gaat het ook zo. Daarmee is zo'n
beetje ook weergegeven hoe ik over dit boek denk. Een groot deel is
buitengewoon clichématig opgeschreven, een ander deel is eigenlijk
buitengewoon charmant. Kortom, het heeft iets lulligs, dit boek met z'n
buitenhuisjesproblematiek, maar toch zitten er wel degelijk passages in die ik
heel herkenbaar en intrigerend vond.
Ik zie Hudigers Hooglied
in de eerste plaats als een roman, waarin beschreven wordt hoe het voor een
tamelijk gewone man moet zijn om een verhouding te hebben met een
aantrekkelijke vrouw. Iedere man die in het subtiele spel van afstoting en
verovering wel eens een tijdje een vrouw heeft mogen bekennen die een tikkeltje
boven zijn macht ligt, weet waar ik het over heb. Die mannen moeten Hudigers
Hooglied beslist lezen. Voor de mooie vrouwen die met dit soort mannen te
maken hebben, en dat zijn de meeste mooie vrouwen, is dit boek trouwens ook een
aanrader.
Hudigers vrouw Rosa is mooi.
Hudiger zegt dat zelf en de alles wetende verteller zegt het ook. Rosa zegt het
niet, maar zij is er zich uiteraard heel goed van bewust. Dat is ook de stand
van zaken als het echtpaar een huisje koopt in de Morvan. Op den duur zal dat
tweede huisje steeds meer hun echte huis worden, al zorgt Rosa er voor dat huur
van hun woning in Amsterdam nooit wordt opgezegd. Wat Hudiger en Rosa doen,
waar zij van leven, wordt nooit duidelijk. In ieder geval werken ze niet. Zij
leven en houden, zo te zien, eeuwig vakantie. Er wordt wat hout gesprokkeld,
koffie gezet en soms een museum of een Romaanse kerk bezocht. Anders dan je zou
denken, krijgt Hudiger geen subsidie van de Stichting Fonds voor de Letteren
noch van het Amsterdamse Fonds voor de kunst, maar heeft hij gewoon de
hoofdprijs in de loterij gewonnen. Dat Rosa ooit iets serieus voor de kost
heeft gedaan, lijkt me uitgesloten. Ze is, om met Otto Weiniger te spreken, als
vrouw "uitsluitend een zijnstoestand". Ze hoeft niets te worden, ze
is. Ze is vrouw.
Dat Rosa daarmee ook een vrouw
is van grote gemelijkheid spreekt in principe niet tegen deze roman. Gonstjarov
schreef een roman over een enorme luiwammes die Oblomov heette. Meer dan
vijfhonderd pagina's voert Oblomov geen bal uit, maar als lezer verveel je je
geen moment. Saaie, vervelende, onsympathieke, geborneerde, niets uitvoerende
personages kunnen prachtige romans opleveren. Het is maar wat de schrijver
ervan maakt.
Nu moet ik zeggen dat ik me de
eerste honderd pagina's wel degelijk heb vermaakt met de twee hoofdpersonen uit
Hudigers Hooglied. De relatie tussen Hudiger en Rosa is niet zonder
humor en niet zonder oog voor detail beschreven. Aan de ene kant heb je de
altijd geile Hudigers, die aan bijna niets anders kan denken dan aan het
lichaam van zijn vrouw. Hij is altijd wel bereid toe te geven aan de grillen
van Rosa, als hij aan het einde maar wordt beloond met seks. Ook zij weet dat
heel goed en daarom geeft zij hem, om hem scherp te houden, in gelimiteerde
hoeveelheden zijn zin. "Lik me", zegt ze telkens, als ze bemerkt dat
zijn mokken dreigt over te gaan in ruzie maken. Zij zorgt er ook voor dat hij
regelmatig jaloers wordt, vooral om te benadrukken dat zij een vrij mens is.
Het huwelijk is geen kooi of gevangenis. In het café heeft zij het recht
om te flirten met wie ze maar zin heeft. Zij is vrij, maar in het streven
daarnaar ook kinderachtig.
Het is allemaal niet
wereldschokkend beschreven en een Jago komt er in deze liefdesgeschiedenis niet
aan te pas, maar het is voldoende om de aandacht vast te houden en om af en toe
zelfs te ontroeren. Maar na eerste honderd pagina's loopt het verhaal vast. De
schrijver lijkt uitgepraat in zijn variaties van afstoting en verovering. Iets
nieuws in de verhouding komt er niet bij. Hij blijft geil en zij geeft hem
voortdurend half zijn zin. Hij biedt zich aan en zij dreigt het voortdurend uit
te maken als hij zich niet beter gedraagt.
Dat is het dan. Dat er in de
buurt een moord wordt gepleegd en het dorp even wordt bezet door de gendarmerie
lijkt een pittoreske gebeurtenis voor onze buitenlanders, maar werkelijke
invloed op hun verhouding heeft het dorpsdrama niet. Het lijkt Rosa ook
helemaal niets te kunnen schelen wat er in haar omgeving gebeurt. Het gevolg is
wel dat Rosa's onverschilligheid op den duur niet meer invoelbaar wordt en als
dat gebeurt, moet de fout bij de schrijver liggen. De lezer maakt nooit een
fout, daar gaan we vanuit.
Zo stookt Rosa in het begin van
de roman, ondanks alle waarschuwingen voor brandgevaar, een vuurtje, maar je
kunt haar met enige goede wil nog volgen in haar provocatieve gedrag. Tegen het
einde echter, als de burgemeester van het dorpje komt vragen of er een
feesttent op het terrein van de Nederlanders mag worden neergezet, wordt haar
koppige afwijzing ongeloofwaardig, hoe redelijk die in wezen misschien ook
is.
Het slot van Hudigers
Hooglied is sowieso het zwakste deel van het boek. Rosa is dan alleen nog
obstinaat geworden. Ze is geen personage meer, maar een karikatuur. Dat is
natuurlijk altijd het gevaar wanneer een schrijver zijn hoofdpersonen in een
deux chevaux naar de Morvan laat rijden om ze daar neer te planten
tussen de alpinopetten. Een wijntje wordt uiteraard ook in deze roman
gedronken, maar gek eigenlijk dat er niet in wordt gejeudebouled.
Allons-y, voor de volgende
roman, zou ik zeggen.
In ieder geval rende ik, toen
ik Hudigers Hoogleid uit had, naar de ijskast omdat ik opeens enorme zin
had in een stukje Paturain.
HP\De Tijd, 29 november 1999© Max Pam
terug naar de
inhoudspagina
|