Het Bureau, deel
5: En ook weemoedigheid
Op pagina 916, de laatste pagina van Het Bureau 5, zit Maarten Koning
alleen te wezen in een wachtruimte op een vliegveld. Hij heeft zojuist weer een
of ander congres achter de
rug, maar deze keer "voelde het heel licht, alsof hij met dit congres zijn
opdracht in dit leven voltooid had en op weg was naar de hemel". De
laatste zin van het hele boek luidt dan: "Die
gedachte gaf hem een geluksgevoel, maar ze vervulde hem tegelijk met weemoed,
al had hij, daarover nadenkend, geen idee wat hem daarin weemoedig
maakte".
Voor de lezer zit er dan weer een dikke pil op. Een pil waarin Voskuil zo'n
beetje alle schrijverswetten heeft overtreden die er maar te overtreden zijn -
vooropgesteld natuurlijk, dat er
schrijverswetten bestaan. Het boek is te dik. Het boek is te saai. Alles wordt
er eindeloos in herhaald. De stijl is sloom en de dialogen zijn van de
weergaloze gemelijkheid, die wij nu zo
langzamerhand wel kennen.
"Het is koud buiten", zei Maarten.
"Heel koud", merkte Joop op.
"Maar het vriest niet", wierp Balk tegen.
Maarten stak een pijp op. Ze keken uit het raam, waar een oud vrouwtje met een
boodschappentas voorbij schuifelde. Enzovoort.
In de slotzin zondigt Voskuil ook tegen een voorschrift van G.K. van het Reve.
Schrijf nooit dat de hoofdpersoon zich bedroefd voelt, maar beschrijf de kamer
waarin de hoofdpersoon
zich bevindt zo, dat de lezer begrijpt dat de hoofdpersoon zich bedroefd voelt.
Maar Voskuil kan dat helemaal niets schelen. Hij draait er niet om heen, het
indirecte is niet aan hem besteed.
Hij schrijft gewoon: "Maarten voelde zich somber". Of bedrukt, of
boos, of woedend, of weemoedig.
Het vijfde deel van Het Bureau heet En ook weemoedigheid,
waarmee wordt verwezen naar een strofe uit Het huwelijk, het beroemde
gedicht van Elsschot: "Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en
daad \ staan wetten in de weg en praktische bezwaren, \ en ook weemoedigheid,
die niemand kan verklaren, \ en die des avonds komt, wanneer men slapen
gaat".
Het vijfde deel gaat, ondanks de eindeloze beschrijving van alle
wederwaardigheden die men op kantoor kan meemaken, vooral over de relatie van
Maarten en zijn vrouw Nicolien. Die relatie begint vooral erg snibbig te
worden. Op gewone toon met elkaar praten, is er meestal niet meer bij. Zelfs
als Maarten enige tijd ziek is en de dokter erbij moet komen, kan hij
nauwelijks rekenen op enig inlevingsgevoel van de kant van zijn vrouw. Waarom
laat je het niet gewoon uitzieken, in plaats van je vol te laten stouwen met
die chemische troep, briest ze verontwaardigd. Wij zijn hier getuige van een
soort literaire Snip & Snap, en ik begrijp best dat het juist deze dialogen
zijn
waaraan de ware Voskuil-liefhebber zo veel plezier beleeft.
Toch bevat de relatie van Maarten en zijn vrouw ook een paar werkelijk
aangrijpende momenten, al moeten wij tot pagina 651 wachten, voordat die zich
voordoen. Het korte hoofdstuk dat daar
begint, is heel anders dan de rest van het boek. Geen meligheid meer, geen
banale dialoogjes, maar een landschapsbeschrijving die uitmondt in het verslag
van een wandeltocht door Frankrijk. Het
duurt maar kort, vier pagina's, maar het is lang genoeg om je te laten beseffen
dat Voskuil, als hij wil, ook anders kan schrijven. Het is ook lang genoeg om
te beseffen dat het geen kwaad had gekund als de litanie van gemelijkheid wat
vaker was onderbroken met dit soort passages. Het is ook te snel weer
afgelopen.
"Ik ben weer terug", zegt Maarten om de hoek van de deur. En daar
worden wij weer de spelonken van het kantoor ingezogen, pagina na pagina,
vergadering na vergadering. "Er is veel leed in
de Tweede Helmersstraat", heeft Mulisch wel eens gezegd, "alleen ik
wil dat niet weten". Zo'n soort gevoel kwam ook over mij, toen men op het
instituut van Maarten begon te vergaderen over de bezuiniging op postzegels en
op reiskosten.
Toen drie jaar geleden deel 1 van Het Bureau uitkwam, was ook ik
verkocht. Door omstandigheden las ik het boek in ver land en de heerlijkheid om
niet in Nederland te zijn, werd vergroot door het lezen van dit boek, dat in
zijn thematiek niet oer-Nederlandser kon zijn. Maar bij het lezen van deel 5
kwam plotseling de opmerking van Kundera bij mij boven dat iemand
verliefd wordt om dezelfde redenen waarmee hij later die ander weer gaat haten.
Wat je eerst zo geweldig aan iemand vindt, begint je later in diegene juist zo
tegen te staan.
Dat overkomt mij nu zo ongeveer bij Voskuil. Dat eindeloze, die heerlijke
lengte, dat oeverloze geouwehoer, waaraan ik aanvankelijk hetzelfde genot
beleefde dat ik ook kende uit mijn
jeugd, namelijk wanneer ik voor mij op tafel een enorme stapels stripboeken
uitspreidde, dat al te gewone, al te huiselijke, begint mij nu zo langzamerhand
danig te irriteren. Ik kan bijna
niet meer.
Wat ik aanvankelijk ook zo prettig vond, het ontbreken van enige opgelegde
psychologie, ervaar ik zo langzamerhand ook als een gemis. Wat doen die mensen
eigenlijk met elkaar in bed? Eerst
vond ik het juist aardig dat zij onder de gordel kennelijk niks bezitten, zoals
ik op het toneel ook geen naakte acteurs kan verdragen, maar nu, na al die
honderden pagina's, wil ik wel eens
weten of Nicolien in haar leven ooit is klaar gekomen. En waarom heeft ze geen
kinderen? Toch niet, omdat zij geen kinderen wil. Zo eenvoudig kan het toch
niet zijn - denk ik, geloof ik.
Kortom, het stripachtige karakter van Het Bureau begint zich bij mij te
wreken. Vanaf het begin wekte Nicolien bij mij dezelfde sympathie als tante
Sidonia in Suske en Wiske, maar je
zou willen dat dat leuke mens zich zou ontwikkelen, dat de moderne tijd op de
een of andere manier toch tot haar door zou dringen. Helaas gebeurt dat niet,
nooit zal ze leren hoe een stopcontact werkt, zoals ze ook nooit zal kunnen
beseffen dat een ander tijdvak dan de jaren zestig zijn charmes kan hebben.
Naar mijn gevoel is Voskuil met deel 5 van Het Bureau in een impasse
terecht gekomen. Lang van te voren heeft hij aangekondigd dat zijn heldenepos
zeven delen zal omvatten. De jaren komen en de jaren gaan. Ze moeten allemaal
beschreven worden, ook al zijn sommige jaren minder interessant dan andere.
Voor het eerst voelde ik tijdens het lezen iets van mededogen, misschien
medelijden, met de schrijver.
Ik zag hem voor me, zittend achter zijn ouderwetse schrijfmachine, met die
wagen die aan het einde van elke regel dat kopje koffie dreigt om te stoten, en
ik probeerde mij voor te
stellen hoe vreselijk het moet zijn die dagelijkse banaliteiten niet alleen
doorleefd te hebben, maar ze ook nog eens te moeten optikken. In dat beeld is
Voskuil helemaal de figuur geworden die
in de laatste regel van Elsschots gedicht wordt beschreven als een man, die
"een godvergeten en vervaarlijke aanblik bood".
In deel 5 heeft Voskuil het ogenblik bereikt dat lezen anlesen wordt.
Ja, dat weten we wel, laat er nu eens iets dramatisch gebeuren. Godzijdank
heten de twee laatste delen Afgang en De dood van Maarten Koning. Dit was even
een dip, maar het kan nog goed komen.
HP\De Tijd, 25 januari 1999 © Max Pam
terug naar de
inhoudspagina
|