De Herenclub

Boeken / Cd's / Video's / Media activiteiten

De Herenclub

Een satirische roman over het leven van Horus Mimir, een schrijver die volgens sommigen lijkt op Harry Mulisch. Een zedenschets van een gezelschap notabelen dat elke week in een restaurant bijeenkomt om op hoog niveau te discussiëren over de grote vraagstukken van het leven.Uitgever: Prometheus, derde druk. (1997-2005)
Prijs: €12,50
Ingenaaid: 205 pagina’s.

Bestellen

Een fragment uit het hoofdstuk De dood, waarin de hoofdpersoon Horus Mimir zijn collega-schrijver Gees Kruidentuin ten graven draagt:

mp_herenclub1edruk.jpg
(1ste druk)

DE DOOD

“Toen Horus van de schrik was bijgekomen, keek hij naar het rokende gat in de grond.

“Gees? Gees, waar ben je?”, vroeg hij aarzelend.

Er kwam geen antwoord.

Horus deed een stap naar voren, zodat hij in het meters diepe gat kon kijken, maar op de bodem zag hij niet meer dan een zwarte, nog nasmeulende steen.

“Ben jij daar, Gees?”, riep Horus naar beneden, maar opnieuw bleef het stil.

Later, toen de archeologische dienst van de gemeente het onderzoek had afgerond, kwam vast te staan dat Gees Kruidentuin was getroffen door een ijzermeteoriet, een gebeurtenis van een zo grote toevalligheid dat men drie eeuwen in de literatuur terug moest gaan om een beschrijving te vinden van een soortgelijk geval. Van de Fransiscaner monnik, die in 1635 de meteoriet op zijn hoofd had gekregen, was volgens de oude bronnen “niet meer overgebleven dan wat er van een mier rest na een klap tussen twee vuurstenen”. Van Kruidentuin vond men iets meer terug: een stukje samengeperste materie ter grootte van een erwt.

Op het bericht dat de schrijver Gees Kruidentuin door een meteoriet was getroffen, werd met grote geslagenheid gereageerd. Vooral vanuit het buitenland stroomden de rouwbetuigingen binnen en het was eigenlijk pas toen dat men in Nederland besefte in welke mate Kruidentuin buiten zijn eigen landsgrenzen werd vereerd. Van heinde en verre kwamen schrijvers, vertalers en uitgevers aangevlogen om de begrafenis van Kruidentuin bij te kunnen wonen. Umberto Eco, Isabelle Allende en Jack Lang behoorden tot degenen die de kist zou dragen, maar daar bleef het niet bij. Op de Buchmesse van Santiago werd een minuut stilte gehouden en in Timbouctou opende het Nederlandse consulaat een condoleanceregister, waarvoor zich spoedig een rij mensen verzamelde, langer dan een kilometer. Het was dan ook alleen in Nederland een verrassing dat vier dagen na de meteorietinslag een bijzonder heterogeen gezelschap de kist volgde. Er waren Polen en Hongaren, Koreanen en Japanners, Chilenen en Peruanen. Anderen kwamen uit Brindisi, Omsk of Zanzibar. Er waren mannen met rode baarden, het kromzwaard op de heup gestoken. Joodse vrouwen gooiden as in de lucht en een groepje Zwitsers droeg een waldhoorn mee.

De stoet werd aangevoerd door kozakken op paarden, terwijl de kist getrokken werd door een span eskimo-honden. Vlak daar achter liep een delegatie van Toeareggs, gevolgd door een Papoea met een botje in zijn neus. Trots hield deze de poëziebundel omhoog, die hij van Kruidentuin had gekregen en waaruit de schrijver had voorgelezen tijdens een promotietour door de jungle. Maar de meeste opzien baarde de criticus Heiner Rache-Radetsky, die met zijn enorme gestalte hoog boven iedereen uittornde. Helemaal uit die Heimatstadt Goethe’s was hij overgekomen en nu marcheerde hij mee, rechtop en ongebroken.

Alles bij elkaar had de begrafenisstoet nog het meeste weg van de deelnemersintocht op de Olympische Spelen, zij het dat hier de Nederlandse afvaardiging naar verhouding klein was. Er schuifelden enkele familieleden mee en uiteraard gaf de voltallige Herenclub acte de présence. Verder waren de twee Nederlandse uitgevers van Kruidentuin aanwezig, overigens zonder een woord met elkaar te wisselen. Al jaren met elkaar gebrouilleerd waren. Beide uitgevers hadden graag álle boeken van Kruidentuin uitgegeven, maar omdat de schrijver nooit had kunnen kiezen, had hij iedere uitgever slechts de helft van zijn oeuvre gegund.

Maar dat was het dan. Het leek erop dat ook van officiële zijde de belangstelling gering was, totdat halverwege de ceremonie de staatssecretaris van Cultuur, drs. A. Muisjes, arriveerde. Hij sprong uit zijn dienstauto en rende, achtervolgd door twee bodyguards, het kerkhof op. Omdat de menselijke slang juist een grote bocht maakte, slaagde de staatssecretaris erin een stuk van het parcours af te snijden en zo de stoet halverwege binnen te sluipen. Op die manier kwam drs. Muisjes precies tussen de leden van de Herenclub terecht, hetgeen uiteraard het eerst werd opgemerkt door omroepbaas Hendrik van Dijk. Door de pas in te houden, wist Van Dijk zich naast de staatssecretaris te manoeuvreren.

“Houd je aan het graf nog een redevoering?”, vroeg Van Dijk fluisterend.

“Helaas niet”, antwoordde Muisjes achter zijn hand, “waarom dacht je dat ik zo laat ben? Wij zijn al dagen aan het vergaderen over de spellingshervorming. Dat kost zo veel tijd dat ik aan het schrijven van een toespraak helemaal niet toegekomen ben”.

“Spellingshervorming?”, vroeg de dichter Martijn Brekel, die had meegeluisterd, “wat wordt het nou? Bessesap of bessensap?”.

“Bessesap, met een n”.

“Maar het blijft natuurlijk pannekoek”.

“Nee, nee”, zei de staatssecretaris, “het wordt pannenkoek. Met een n. Omdat het meervoud van pan pannen is. Het is
gewoon een kwestie van logica”.

Nu Brekel liep rood aan.

“Dat meen je niet!”, riep hij met ingehouden woede, “dat is volkomen onzin. Je hoort toch een stomme e. Pannekoek, dat is wat je hoort!”.

Er werd “silence!” en “sssht…!” geroepen, maar de Nederlandstaligen in de begrafenisstoet begonnen zich met de
kwestie te bemoeien.

“Dan wordt het dus ook klotenweer”, klonk het vanuit de
achterste gelederen.

“Nee, nee”, riep Muisjes met ingehouden stem, “het wordt kloteweer. Kloteweer, met een e en zonder n”.

“Maar het meervoud van kloot is toch kloten?”.

“Jawel, maar kloten is in dit geval geen zelfstandig naamwoord. Het is hier een zogenaamde versterkend voorzetsel. Net
als in beregoed of in reuzeleuk”.

“En daarom moeten wij voortaan ook reuzezwaai schrijven?”.

“Nee, want hier gaat het juist wel om het meervoud. Een reus, twee reuzen. Dus: reuzenzwaai met een n! Begrijp dat nou
eens!”.

De staatsecretaris hapte naar adem.

“Wat een klerezooi!”, riep iemand.

“Sssht..this is a funeral, not a debatingclub!”.

Weer draaide de stoet de hoek om en het debat verstomde langzaam. Vooraan in de Herenclub liep Horus mee. Veertien dagen geleden had men hem geopereerd, vanmorgen was hij uit het ziekenhuis ontslagen.

“Het is een mirakel”, had de chirurg bij het afscheid gezegd, “het lijkt wel of je de dood uit je lichaam hebt geranseld”.

Op de maat van een trage paukenslag vervolgde de begrafenisstoet stapvoets zijn weg. Horus durfde zich nauwelijks af te vragen wat er in de kist zat, die geacht werd het stoffelijk overschot van Gees Kruidentuin te vervoeren. Maar wat wilde dat zeggen: stoffelijk overschot? Men had niet meer gevonden dat een stukje samengeperste materie in de vorm van een erwt. De rest was verdampt in de hitte van de botsing. Plotseling herinnerde Horus herinnerde zich hoe hij samen met Kruidentuin enige tijd op Ibiza had doorgebracht. Het was lang geleden en zij leidden nog het soort leven, waarin de dood alleen gekend werd van horen zeggen. Op een avond waren zij met een glas rum in de hand naar het strand gelopen om de zonsondergang te kijken.

“Stel”, had Horus gezegd, “dat ik de inhoud van dit glas in zee gooi. Daarna roeren wij met een reusachtige spatel, zodat alle rum gelijkelijk wordt verdeeld over het water van de oceanen en als wij daarmee klaar zijn, houden wij het glas in branding tot het weer helemaal vol is. Wat denk je, Gees? Hoeveel elementaire deeltjes van de oorspronkelijke rhum zitten er nu in het glas?”.

Gees wist het niet. Hij maakte zich een voorstelling van het water van alle oceanen, van de torenhoge golven aan het strand van Tahiti, van de schuimkoppen bij Kaap Hoorn, van het pakijs aan de Zuidpool en van de rimpelloze spiegel op Zaragossa Zee. Hij was daar allemaal geweest, of althans, hij was er over heen gevlogen en had vanuit zijn vliegtuigraampje naar beneden gekeken. Kruidentuin nam zijn glas rum in de hand en gokte.

“Eentje? Als wij tenminste heel veel geluk hebben”.

“Bijna goed, Gees. Ervan uitgaande dat er…eens even kijken…6,7×10 tot de 26ste moleculen in glas rum van 0,2 liter zitten, en ervan uitgaand dat de oceanen een volume hebben van…laat eens kijken…1,365×10 tot de achttiende, oftewel 6,8×10 tot de achttiende glazen water, moeten zich in een willekeurig opgeschept glas 10 tot zesde, oftewel 1 miljoen
moleculen bevinden van het oorspronkelijke glas rum”.

“Goh”, zei Gees.

Voetje voor voetje schuifelde de stoet verder. Later had Horus nog een brief van Gees gekregen. Gees had alles door een bevriend wiskundige laten narekenen en die had gezegd dat de berekening van Horus niet klopte. Alsof het daarom ging! Alsof het voor de idee, voor de voorstelling van de werkelijkheid, wat uitmaakt dat er, in plaats van 1 miljoen moleculen, maar 929.000 moleculen in zo’n glas zitten. Het onsplijtbare basalt van de werkelijkheid heeft zijn fundament in niets anders dan in het moeras van de subjectiviteit. Dat had hij willen zeggen, daar op het strand van Ibiza.

Horus zag dat er langs het traject camera’s waren opgesteld. Er stonden ploegjes journalisten bij en Horus meende even Peter Arnett van CNN te herkennen. Horus keek naar de kist en dacht aan de erwt in de kist.

Er zijn dingen waar de mens zich geen voorstelling van kan maken. Zo valt het nauwelijks te omvatten dat alle koolstofatomen in ons lichaam ooit gevormd moeten zijn in de nucleaire bak- en braadovens van de sterren. De protonen en de elektronen in mijn hersenen, die mij in staat stellen te denken wat ik nu denk, dacht Horus, hebben vijftien miljard jaar geleden de oerknal meegemaakt. Zij hadden destijds misschien nog geen bewustzijn, maar zij waren er bij. Ik was er bij. Ik ben het universum.

En dat zelfde geldt ook voor die erwt in de kist, zo overwoog Horus. Wie dat tot zich door laten dringen, begint te twijfelen aan elke notie van eeuwigheid en onsterfelijkheid. Alles gaat dood, maar niets vergaat. Het is zeker dat ieder mens, wij allen, zoals wij nu leven, tenminste één deeltje in ons lichaam meedragen, dat ooit aan Napoleon heeft toebehoord.

Langzaam naderde het voorste gedeelte van de stoet de open groeve. Nog steeds in gedachten verzonken, liep Horus automatisch mee.

mp_herenclub3dedruk.jpg

(3de druk)

Want hoe is het gegaan? Aan het hof van Versailles eet Napoleon een pasteitje. Dat poept hij de volgende dag weer uit. Zijn bolus wordt verteerd door bacteriën, die op hun beurt weer in de maag van een eend terecht komen. Die eend wordt geschoten en in een herberg komt hij terecht op het bord van een handelsreiziger. Tien jaar later gaat die handelsreiziger dood. Hij wordt opgegeten door de wormen. Met een van die wormen wordt een vis gevangen. Enzovoort, enzovoort, enzovoort. Daarom is het heel waarschijnlijk dat het mootje zalm dat Gees Kruidentuin gegeten heeft de avond voordat die meteoriet op zijn hoofd viel, een atomair deeltje bevatte dat ook ik het metabolisme van Napoleon aanwezig was. En niet alleen bevat die erwt deeltjes van Napoleon, maar ook van Toetanchamon, Voltaire en Tolstoi.

Horus kreeg het benauwd.

En van Nero, Atilla en graaf Dracula, dacht hij, ja, er moeten mensen zijn, zelfs joden, die een elementair deeltje bij zich dragen dat ooit aan Hitler heeft toebehoord. Alles is een grote goulash, een enorm pan met een pruttelende oersoep, waarin alles met alles samenhangt. Maar gelukkig is de wereld zo ingericht dat een dauwdruppel of een erwt haar kan weerspiegelen. Immers dat ene deeltje bevat weer alle eigenschappen van het geheel. Dat is de eeuwige paradox: in het ene komt het al tot uitdrukking.

Voor Horus was het volmaakt duidelijk dat Kruidentuin’s erwt in gecondenseerde vorm het leven vertegenwoordigde, zij het misschien op een andere manier dan Kruidentuin zich hadvoorgesteld. Die erwt droeg het verleden met zich mee en zou, eenmaal vergaan, verspreid worden over de aarde om zo op elementair niveau de eigenschappen van Kruidentuin door te geven.

Eindelijk kwam de stoet tot stilstand. Ook de leden van de Herenclub hielden halt. De kist werd op een kleine stellage, zodat men hem in de groeve kon laten zakken. Er heerste een stemming van gelatenheid.