Het wijwater van Désanne van Brederode

Boeken etc

Hart in Hart
Désanne van Brederode
Uitgeverij: Querido
Brief aan een gelukzoeker
Désanne van Brederode
Uitgeverij: Stichting Maand van de Filosofie

Het is altijd met een zekere verbazing, en ook met een zekere ontroering, dat ik kijk naar de optredens van Désanne van Brederode in het televisieprogramma Buitenhof. Na professionals als Paul Cliteur, Herman Philipse en Ronald Plasterk vertegenwoordigt zij het puur menselijke, ik zou bijna zeggen het puur vrouwelijke element.

De filosofie die aan de door haar uitgesproken columns ten grondslag ligt, ademt alles uit van iemand die alleen maar het goede wil.

Samengevat ziet de wereld van Désanne van Brederode er ongeveer zo uit: als alle mensen een beetje aardiger tegen elkaar zouden doen, dan zou het een stuk beter gaan met deze wereld. Op dat inzicht zijn natuurlijk allerlei variaties mogelijk. Bijvoorbeeld: als vrouwen geen seks meer bedrijven voor geld, is het morgen afgelopen met de prostitutie. Of: als niemand meer bang is voor het vreemde, is niemand meer bang voor het vreemde, en wordt ook het hele probleem van de immigratie non-existent.

Het zijn waarheden waar geen speld is tussen te krijgen. Het is alleen de vraag of je met zulke inzichten ook iets oplost.

Met iedere schrijver die op de televisie komt, gaat het beter – dat zou je bijna een natuurwet kunnen noemen. Vandaar dat Désanne van Brederode in korte tijd met twee in het oogspringende publicaties is gekomen: de roman Hart in hart, en het essay Brief aan een gelukzoeker, dat in het kader van de Maand van de Filosofie is uitgegeven.

In die laatste uitgave heeft Van Brederode het centrale thema uit haar Buitenhof-columns verder uitgewerkt. Het gaat hier om een open brief aan de immigranten die zich in Nederland willen vestigen. Verteld door een Nederlandse schrijfster wordt verslag gedaan van wat al die immigranten te wachten staat, waarbij de lezer ook nog een kijkje krijgt in de Nederlandse volksziel.

Desanne2.jpg

Wat in de verhandeling van Désanne van Brederode onmiddellijk opvalt, is het gebruik van het woordje “wij”, soms ook tot uiting gebracht in de combinatie “wij Nederlanders”.

Wij Nederlanders hebben het niet zo op leugenaars.

Wij eisen van politici transparantie.

Wij dwingen u tot een defensieve houding.

Wij Nederlanders, wij kunnen heel goed vooruit denken. Zó goed dat wij één keer in de drie maanden onze ijskast ontdooien en grote opruiming in onze keuken houden, en dan zeker een derde van onze alle producten moeten wegkieperen omdat de uiterste houdbaarheidsdatum is verstreken.

Enzovoort.

Toch is het de lezer al snel duidelijk dat Désanne van Brederode zichzelf niet tot die “wij” rekent. Zijzelf is anders. Zij hangt bijvoorbeeld helemaal niet aan al dat materiële dat “ons” westerlingen steeds gulziger en egocentrischer maakt. Zo schrijft ze in naif soort ijdelheid dat ze jarenlang niet meer heeft verdiend dan het minimumloon en dat zij daar eigenlijk nauwelijks iets van heeft gemerkt. Het ging best goed zonder al die luxe.

Oh, konden “wij” ons maar spiegelen aan “haar”, Désanne de heilige, die met zo weinig toe kan!

J.H. Donner, de exegeet van Harry Mulisch, heeft eens opgemerkt dat de “wij”, die iedereen omvat behalve de spreker of de schrijver zelf, moet worden opgevat als “de verpleegsters-wij”.

Het is de “wij” van de verpleegster, die tegen de patient zegt: “Nu gaan wij een plas doen en daarna gaan wij naar bed”. Het is duidelijk dat verpleegster zelf helemaal niet plassen moet, en dat zij evenmin van plan is om naar bed te gaan. Een variant op de verpleegsters-wij is de uniform-wij, of politie-wij. Dat is de “wij”, die zegt: “Wat gaan wij doen? Gaan wij hier over de stoep fietsen?”.

Daarom is het dat ik telkens mijn ogen sluit als Désanne van Brederode in Buitenhof optreedt, om naar haar te luisteren, en dan zie ik haar voor me met een thermometer in de hand, het rode kruisje op de verpleegstermuts, staande aan het bed van een doodzieke patient die “wij mensen” heet. Dat woelt zij bij mij los als kijker. Als kritisch lezer daarentegen woelt zij bij mij vooral tegenspraak los.

“In godsnaam, niet wij. Spreek voor jezelf, mens!”, zou ik haar soms wel eens willen toeroepen.

Brief aan een gelukzoeker is een wat verlaat product van de New Age, waarin everything goes.

“Dankzij mijn studie van niet-westerse religies”, schrijft zij deftig, “heb ik mijn katholieke geloof in het hiernamaals kunnen uitbreiden met het geloof in karma en reïncarnatie”.

Bij zulke zinnen moet ik altijd denken aan een opmerking van Jaap van Heerden: “In mijn vorig leven geloofde ik in reïncarnatie, maar nu niet meer”.

Désanne1.jpg

Van Désanne van Brederode is ook de roman Hart in hart verschenen. Net als in haar vorige fictie is Hart in hart vooral een ratjetoe zonder een strakke verhaallijn. Het is een ratjetoe van gedachten, dialoogjes en huiselijke gebeurtenissen, overgoten met een filosofisch sausje dat al die gedachten, dialoogjes en huiselijke gebeurtenissen een zeker cachet moet geven. Wat dat betreft zet Van Brederode de lijn door die zij met Mensen met een hobby heeft ingezet. Wel is Lot Sanders niet meer dat naïve, zweverige meisje Lilly Berkenbosch, dat wij in Mensen met een hobby zijn tegengekomen.

Lot Sanders (34) heeft een cynisch beroep, namelijk dat van journalist. Weliswaar vecht zij met haar geloof in de metafysische bovenwereld uit alle macht tegen dat cynisme, maar de harde werkelijkheid drukt haar af en toe op de feiten. En die feiten zijn meestal onaangenaam. Echtenoot Donald is onnodig, en dus te vroeg, verleden. (Nood)Lot (S)anders blijft achter met een dochtertje en met een verleden, waaruit regelmatig slechte boodschappen doorkomen.

Zo blijkt Donald er een minnares op na te hebben gehouden en ook was hij iemand “die rond zijn achtste, negende jaar wel eens had mee gedaan aan vieze spelletjes”. Die hele Donald blijkt trouwens een enorme perverseling, en het lijkt erop dat hij de hele wereld in zijn Schmuzigkeit meetrekt. Zelfs Lot, die ervan moet walgen, maar die er ook door wordt gefascineerd. Vandaar dat ze iets krijgt met de hoerenloper Wieger.

Van Brederode’s psychologie gaat hier wel van dik hout zaagt men planken, en eigenlijk geldt dat voor haar hele metafysica, maar kennelijk is dat allemaal nodig om aan het eind een catharsis te kunnen bewerkstelligen. Ook daar blijkt het wij-begrip weer alles overheersend te zijn.

“Wij, wij”, schrijft ze in de slotregels, “begrijpen iedereen en alles. Alles om dat woord te kunnen kunnen gebruiken: wij. Niet ik en jij, niet Lot en Wieger. Ze zullen elkaar missen, maar niet achteromzien. En dat geloven ze”.

Het proza van Désanne van Brederode is in wijwater gedoopt.

HP\De Tijd, 6 april 2007