Turings Tango
Bennie Mols
Uitgever: Nieuw Amsterdam
Sterren: * * *
De uitvinding van de computer heeft het leven van de mens ingrijpend en in veel opzichten ten goede veranderd. Er is echter één groep waarvoor de computer een ramp is geweest en dat is toevallig een groep waartoe ikzelf behoor: schakers.
Voor schakers was de pre-computeriaanse tijd een idyllische. Grootmeesters werden gezien als rekenwonders, die verschillende zetten vooruit konden zien en die ook nog in staat waren “blind” te spelen.
Regeringsleiders kusten de voeten van de wereldkampioen als hij aan boord van cruiseschip een simultaan had gegeven en na afloop weer aan wal stapte.
Grote schakers waren genieën, aan wie vele wonderbaarlijke eigenschappen werden toegeschreven.
Helaas voor schakers bleek het schaakspel zeer geschikt als rekenmodel en het daaruit voortvloeiend model voor het denken. De Britse wiskundige en uitvinder Charles Babbage (1791-1871), die een mechanische rekenmachine ontwierp – het ding zou met een soort ponskaarten werken – stond ook aan de wieg van de eerste echte schaakmachine. Het apparaat kon met koning en toren een enkele koning mat zetten.
Pas in 1948 zou de Britse wiskundige Alan Turing de draad weer oppakken. Samen met D.G. Champernowne schreef hij een schaakprogramma dat werkte volgens principes die wij nu nog gebruiken. In 1952 was zijn programma speelklaar, maar omdat Turing nog niet over een krachtige computer kon beschikken, moest hij het rekenwerk eigenhandig uitvoeren. Turing liet zijn programma tegen zijn collega Alick Glennie spelen. Glennie won. Naar het schijnt heeft Turings programma nog een tweede partij gespeeld tegen de vrouw van Champernowne. Die partij is niet bewaard gebleven, maar er wordt beweerd dat mevrouw Champernowne is ingemaakt. Daarmee zou zij het eerste menselijke slachtoffer zijn van een schaakprogramma.
Aanvankelijk waren schakers weinig geïmponeerd door de vorderingen van de computer. Weliswaar toonden Euwe en Botwinnik interesse in de informatica en heeft Donner nog een blauwe maandag bij IBM gewerkt, maar wat de computers aan schaakinzichten tentoonspreiden, werd doorgaans met schamper gelach ontvangen.
Dat veranderde toen David Levy zo’n dertig jaar geleden het artikel Invasion from Cyberland schreef, waarin hij voorspelde dat computers de macht in de schaakwereld zouden overnemen. Spoedig werd Levy niet meer gehoond. De programmeurs gingen onverstoord hun weg. Af en toe hoorde je dat een computer een schaakprobleem had opgelost, of een opmerkelijke combinatie had uitgevoerd. Mensen begonnen tegen computers te spelen, en de jaren negentig werd in Den Haag het Aegon-toernooi georganiseerd, waar mens en machine elkaar troffen. Toen een mens daar voor de eerste keer verloor van een computer, stonden zijn medemensen meesmuilend om het bord. Dat werd in de loop der tijd steeds minder. Ik weet nog goed hoe ikzelf voor het eerst van computer klop kreeg. Verbrijzeld reed ik van Den Haag naar huis.
Na mij was het de beurt aan de grote jongens. De eerste grootmeester die van een computer verloor was Bent Larsen. Ja, zei men, maar Larsen is nu wel over zijn hoogtepunt heen. Na Larsen volgden nog vele andere grootmeesters, ook grootmeesters die nog lang niet over hun hoogtepunt heen waren. In 1996 gebeurde iets dat men voor onmogelijk had gehouden. De Grote Baas, Kasparov zelf, verloor een match van Deeper Blue, de computer van IBM. Ja, zei men, maar Kasparov was in de war, hij speelde ver beneden zijn niveau. Een revanche kreeg Kasparov pas later en niet tegen Deeper Blue. IBM hief zijn schaakprogramma op.
Laten wij eerlijk zijn: misschien speelde Kasparov toen wel beneden zijn niveau, maar hij had heel goed in de gaten dat het voor de mens alleen maar erger zou worden. Kasparov is niet voor niets met vroegtijdig pensioen gegaan. Niemand had er van opgekeken als nog eens een wereldtitel had veroverd.
Inmiddels is David Levy gepromoveerd. Zijn dissertatie gaat niet meer over schaken, maar iets heel anders dat er misschien toch mee te maken heeft: De vierde stelling van zijn proefschrift Intimate Relationships with Artificial Partners luidt: “In het midden van deze eeuw zullen sommige overheden het huwelijk tussen een mens en een robot legaliseren, met de staat Massachusetts vermoedelijk als eerste”.
Meer over dit alles valt te lezen in Turings Tango van de natuurkundige en filosoof Bennie Mols. Het is een vrolijk boek, waarin Mols weliswaar de grenzen verkend van wat een computer ooit zal kunnen, maar waarin hij uiteindelijk ook tot de conclusie komt dat het wel heel, heel lang zal duren voordat de computer de wereld overneemt. De computer mist eenvoudig de assertiviteit van de mens: zijn inlevingsvermogen, zijn aaibaarheid, zijn authenticiteit, zijn vermogen tot mimicry, enzovoort. Maar in de samenwerking van mens en machine ziet Mols een grote toekomst. Misschien zal een robot er nooit in slagen een vrouw op de dansvloer te verleiden, maar samen de tango dansen, dat zit er vermoedelijk wel in.
De kern van zijn betoog is terug te voeren tot de beroemde Turing Test, die zich volgens Mols inmiddels een cultstatus heeft verworven. Wanneer een computer zodanig vragen kan beantwoorden dat hij door een mens niet wordt herkend als een computer, is de machine geslaagd voor de Turing Test. De conclusie moet dan zijn dat een computer net zo denken als een mens en zich net zo kan uitdrukken.
Er zijn verschillende prijsvragen uitgeschreven, waarin programmeurs worden opgeroepen een machine te ontwerpen die de Turing Test met succes zal volbrengen. Backgammon is gekraakt, het schaakspel is gekraakt, bridgen doet een machine beter dan een mens en het zal ook niet lang meer duren voor dat de kampioen van het Japanse go door een machine wordt verslagen, maar in al die jaren is er nog steeds geen computer geweest die geslaagd is voor de Turing Test.
Je kunt dat zien als een hoopvol teken dat de uniciteit van de mens uiteindelijk toch overeind blijft. Molls beschrijft ook het leger van halve wetenschappers die de toekomst geheel in handen leggen van de computer, of op zijn best in handen van een wezen dat de beste eigenschappen verenigd van mens en machine. Het is waar: een computer wordt nooit moe. Maar aan de andere kant heeft iedereen bijna dagelijkse de ervaring dat een computer vastloopt en opnieuw moet worden opgestart.
Het voorspellen van computerontwikkelingen is op zichzelf al weer bijna een religie geworden. Grappig vond ik vooral de door Molls beschreven pogingen om de Turing Test als gedateerd of niet relevant terzijde te schuiven. Als je hem niet kunt oplossen, ligt het natuurlijk aan de vraag. Die is verkeerd, daar heeft Wittgenstein als op gewezen. Zelf denk ik dat die Turing Test voortdurend als een pain in the ass voortdurend zal blijven rondpoeren. Dat men er voortdurend naar zal blijven terugkeren, ook als heeft hij in de echte wetenschap afgedaan.
Ik ben geboren in het jaar dat Presper Eckert en John Mauchly de eerste elektronische computer hebben gebouwd. Ik zal het vermoedelijk niet meer meemaken dat elektronica en biologie volkomen in elkaar zijn overgegaan. Wat ik wel heb meegemaakt is dat het schaakspel bijna is verkankerd door de computer. Molls geeft hoog op van de samenwerking tussen Mens en Machine en inderdaad zijn er toernooien gehouden waarin Mens+Machine tegen Mens+Machine hebben gespeeld. Maar over het algemeen hebben mensen daar weinig lol in en spelen zij liever tegen elkaar, zonder de hulp van “het Beest”. Dat hardlopers zich ook niet laten ontmoedigen door het feit dat een Ferrari zich veel sneller verplaatst, is ook maar een schrale troost. Schakers gebruiken computers , niet om de beste zet te vinden, maar omdat hun tegenstander nu eenmaal ook de beschikking heeft over zo’n ding. Vanwege de computer moet je wel mee in de concurrentieslag, maar geen schaker zou het betreuren wanneer morgen alle schaakprogrammateur van de aardebodem zou zijn verdwenen.
HP/De Tijd, mei 2012