De mythe van Marlene Dietrichs ene been

Boeken etc

Genieten in een gekkenhuis
Godfried Bomans
Uitgever: Elsevier
Sterren: * * *

Zoals bekend heb ik een groot ontzag voor de machtige figuur van de hoofdredacteur. De oorzaak daarvan ligt bij Rinus Ferdinandusse, die tegen niemand “nee” durfde te zeggen.

Bomans & Carmiggelt

Daarom had hij aan de muur achter zich een papier geplakt met daarop het woordje “nee” geschreven. Als nee wilde zeggen, maar het niet durfde uit te spreken, maakte hij een hoofdknik naar dat papier. Dat gebaar maakte diepe indruk op me.
Dat wilde ik ook: de baas ergens van zijn en alleen op een kamer zitten om zo min mogelijk met anderen te communiceren. Het eerste is me niet gelukt, het tweede wel.

Onlangs lunchte ik met Arendo Joustra, de hoofdredacteur van het weekblad Elsevier. Zo maar. Arendo is een aardig man. Hij is 54, maar ziet eruit als 44. Hij vertelde dat hij van zeezeilen houdt. En ook dat hij een homo is, maar dat wist ik natuurlijk al lang. Het is knap dat hij in deze tijd de oplage van zijn blad zo rond de 120.000 heeft weten te stabiliseren. Weliswaar verspreidt het blad met enige regelmaat een Bart Jan Spruitjes lucht, die in al zijn humorloosheid moeilijk te verdragen valt, maar de kracht van Elsevier ligt niet zo zeer in het spirituele maar vooral in het consequent volgehouden servicekarakter: wat is de beste auto, de beste universiteit, het beste ziekenhuis, enzovoort?

Als je dat soort dingen wilt weten, kun je eigenlijk niet zonder Elsevier.

Daags na de lunch kreeg ik een plastic tas met Elsevier-memorabilia thuisgestuurd. De tas bevatte enige royaal geïllustreerde folders, alsmede boekjes over Joseph Luns en over de schilderende grootvader van de gebroeders Tim en Jeroen Krabbé. Maar onderin mijn feestpakket zat ook nog iets anders. Toen ik het eruit viste, bleek het een dikke pocket te zijn: Genieten in een gekkenhuis van Godfried Bomans.

Bomans 2

Ik begon meteen te lezen en eerlijk is eerlijk: ik vergat de tijd en beleefde enig genoeglijke uren. De titel van de bundel grijpt terug naar een bezoekje, dat Bomans vlak na de Tweede Wereldoorlog bracht aan de Elsevier-redactie, en  waarover hij later zou noteren: “Ik dacht, ik ben terechtgekomen in een gekkenhuis van heel hoog niveau met uiterst begaafde patiënten”.

Dat bezoekje was het begin van een lange medewerking aan Elsevier, die tot aan Bomans’ dood in 1971 zou duren. Zijn laatste bijdrage is een interview met Johan Cruijff, dat al in zijn aanhef de stijl weerspiegelt waarin je onmiddellijk de hand van Bomans herkent: “Johan Cruijff doet in zoverre aan een engel denken dat ook een engel niet aan de zwaartekracht onder hevig is. Ik heb hem vaak zien spelen en mij dan telkens verwonderd dat hij na afloop gewoon met de anderen mee het veld afliep en niet opsteeg en over de tribunes heen aan de einder verdween. Vermoedelijk houdt hij zich in”.

Wie oud genoeg is, hoort het Bomans (geb. 1913) voorlezen. Je hoort ook het publiek lachen. In zijn voorwoord schrijft Gerry van der List dat Bomans zelf humor maar een delicate kwestie vond. Zelden was hij zo gegriefd als hij toen bij een van zijn lezingen door een pastoor werd aangekondigd met de woorden: “Godfried Bomans, gieren, lachen, brullen”.

Overigens bevat het voorwoord van Gerry van der List een reeds lang doorgeprikte mythe. Nadat Van der List schrijft dat Bomans zijn eigen vrouw altijd zorgvuldig buiten zijn werk en buiten de publiciteit hield – niet vreemd voor een vreemdgaander – vertelt hij dat Bomans op het Grand Gala du Disque over Marlene Dietrich verzucht zou hebben: “Ach had mijn vrouw maar één zo’n been”.

In werkelijkheid vertelde Bomans dat hij naar een film van Dietrich zat te kijken en dat een heel oud mannetje naast hem deze verzuchting slaakte.

Op Bomans en zijn werk is veel neergekeken. Literair het meest gewaardeerd is Erik of het klein insectenboek, zijn eerste boek dat ook een groot publiek bereikte. Maar als schrijver miste hij de boot van de jongere generatie. Ik vermoed dat zijn recensie van De Avonden, die ook in de Elsevierbundel is opgenomen, veel kwaad bloed heeft gezet.

Teruglezend moet ik zeggen dat het stuk me nog meevalt. Weliswaar wijst Bomans het existentiële gevoel van leegheid af, maar hij erkent wel degelijk de stilistische kwaliteiten van Reve, die overigens toen nog Simon van het Reve heette. Maar Bomans toon moet destijds al benepen hebben geklonken en Bomans slotconclusie is wel erg vroom: “Moge het de schrijver gegeven worden zijn door God gegeven talent eenmaal te kunnen aanwenden ter uitbeelding van een werkstuk dat niet alleen psychologisch interessant doch ook van algemeen menselijk belang is”.

Bomans werd daardoor een soort Prange, de naoorlogse kunstcriticus van Het Parool, die Cobra en de Vijftigers heeft afgewezen. Reve zou de stichtende woorden nooit vergeten en vergeven. Nadien heeft hij zich over Bomans  steeds laatdunkend uitgelaten en hem onder meer omschreven als iemand die alsmaar klaagde dat hij nooit een literaire prijs kreeg, terwijl hij daarbij toch nog “zijn kop roosvrij wist te houden”.

Dat de bij het grote publiek populaire Bomans nooit literair is onderscheiden was natuurlijk tegen het zere been, maar Bomans heeft het er uiteindelijk ook zelf naar gemaakt.  “Echte” boeken schreef hij niet meer. Hij was de man die zijn stukken bundelde tot boekjes. Carmiggelt zou dat ook doen. In zekere zin is Martin Bril – “moving the product” – de laatste van die generatie.

Steeds meer ontwikkelde Bomans zich tot een begenadigd spreker voor televisie en op bruiloften en partijen, met als gevolg dat hij van de weeromstuit  in geschrifte steeds oubolliger werd: “Op een avond zat ik met enige vrienden aan een open haardvuur bijeen”. Maar, zo blijkt uit deze bundel, zijn beste stukken zijn nog steeds goed te pruimen en zijn (zelf)ironie is niet helemaal gedoofd. Zijn kleine essays over Dickens, Piet Paaltjes en Beets, onderwerpen die hem aan het hart gingen, zijn nog altijd de moeite waard. En in zijn stuk Mannen onder elkaar lees ik terug wat Mulisch en Donner altijd tegen elkaar zeiden over het verschil der seksen.

Genieten in een gekkenhuis is natuurlijk een nostalgisch werkje over een persoon en een tijd die voorbij zijn. Maar toch aangeraakt, ben ik ook werk van gaan herlezen van de eveneens in 1913 geboren Simon Carmiggelt. Zou de legendarische cursiefjesschrijver van Het Parool, inmiddels oervader van duizenden Hollandse columnisten, nog fier overeind staan? Behalve door Sylvia Witteman lijkt het erop dat hij door niemand nog wordt gelezen.

Tientallen bundels en boekjes van Carmiggelt heb ik in mijn kast staan, deels gekocht en deels geërfd van mijn vader, die als redacteur van Het Parool jaarlijks werd verblijd met een boekje dat Speciaal voor u heette. Dit “kleine feestgeschenk van de Paroolpers”, bevatte een aantal Kronkels, verluchtigd met illustratie van Charles Boost en gesigneerd door Carmiggelt zelf.

Je leest die boekjes, zoals je een zak drop leeg eet. Na afloop heb je je overeten. Je hebt een dikke buik en besluit dat je voor lange tijd weer genoeg hebt gehad. De tijd is niet ver weg dat Bomans en Carmiggelt allebei vergeten zijn, omdat geen weekblad of krant hun stukjes nog zal herdrukken.

HP/De Tijd,  16 juli  2012