De kroonprins en waarom ik nooit naar Nepal ging

Columns

Te midden van de monarchale loftuitingen die deze week als een berg kolengruis over ons zijn uitgestort, viel mij een stuk op in de Volkskrant over het Nederlands republikeinisme. Die is zieltogend, begreep ik, getuige ook de kop die er boven stond: “Niet best voor je carrière, republikein zijn”.

Aan het woord kwam onder meer de schrijver Robert Vuijsje die de algehele kritiekloosheid en onderdanigheid hekelde, zodra het koningshuis ter sprake komt. Grappig was vooral de republikeinse historicus Lucas Hirsch, die een T-shirt draagt met de tekst “Zorreguieta Skydive Team”, om te herinneren aan het feit dat onze toekomstige koningin een vader heeft die vermoedelijk behoort tot de ergste soort van oorlogsmisdadigers.

Stel u eens voor: Maxima op de troon en een paar kilometer verderop haar vader in de Haagse strafgevangenis. Het zal niet gebeuren, want de wereld is niet alleen onrechtvaardig en wreed, maar ook laf.

Zorreguieta

Toch bleef de vraag hangen: zou het waar zijn dat je in Nederland in je carrière kan worden gefnuikt als je republikein bent?

Een soort beroepsverbod lijkt me onwaarschijnlijk, maar wel is zeker dat het in bepaalde kringen niet op prijs wordt gesteld om republikein te zijn. Neem Ben Knapen, een van de oprichters van het Republikeins Genootschap. Toen Knapen ondervond dat zijn antimonarchisme bij de verwezenlijking van zijn (politieke) ambities niet hielp, zegde hij zijn lidmaatschap op. Hij beweerde zelfs dat hij alleen als grap had meegedaan, wat uit de oprichtingsfoto beslist niet valt af te lezen. Later werd Ben Knapen staatssecretaris voor het CDA, een partij waarvan niemand wist dat hij er lid van was. Ook de letterkundige Frits van Oostrom heeft zijn lidmaatschap van het Genootschap beëindigd, toen hij in een positie  kwam, waarin hij veel met het koningshuis te maken kreeg. Tussen hem en Pierre Vinken, de oprichter van het Genootschap, heeft zich nog een venijnige correspondentie afgespeeld.

Zelf heb ik ook eens iets raars meegemaakt. In 1999 werd ik met een klein gezelschap, onder wie de schrijvers Adriaan van Dis en Tim Krabbé, uitgenodigd om deel te nemen aan een reis naar Nepal. Wie ook meeging, was de secretaris van de kroonprins. Hij werd als het ware vooruit gestuurd om polshoogte te nemen, aangezien de kroonprins het jaar daarop zelf naar Nepal zou gaan.

Het was in de tijd dat de kroonprins nog veel moest leren en opviel door zijn sportieve rijstijl en zijn uitzinnig gedrag als sportfan, kleine oneffenheidtjes op weg naar het koningschap waarover ik mij toen, ook in deze krant, wel eens vrolijk heb gemaakt.

Kort voor ons vertrek, ik had mijn bergschoenen al gekocht, kreeg ik echter van de organisator – wiens naam wij hier met de mantel der liefde zullen bedekken omdat hij ook maar de armzalige boodschapper was – te horen dat mijn uitnodiging was ingetrokken. Er bleek een geluid in de groep te leven, die mijn aanwezigheid “niet confidentieel” achtte . Het bezwaar dat er “Pers” meeging was opgekomen, en “met Pers werd Pam bedoeld”, aldus het briefje.

Het was natuurlijk niet moeilijk te raden van welke kant het “no go” was opgeworpen. De organisator  beloofde me nog dat ik het jaar daarop naar Nepal mee mocht, maar uit mijn reactie begreep hij wel dat het daar nooit meer van zou komen. Ik herinner mij dat Tim Krabbé zich solidair met mij verklaarde en ook thuis bleef, maar de rest van het gezelschap reisde af.

Waarmee ik maar wil zeggen: dit voorval heeft mijn carrière niet gefnuikt, maar ik betreur het nog steeds dat ik de Himalaya’s nooit heb gezien.

Het Parool, 2 februari 2013