Niet uit kwaadaardigheid

Boeken / Cd's / Video's / Media activiteiten

Niet uit kwaadaardigheid
De scherpste polemieken van Willem Frederik Hermans
Samengesteld en ingeleid door Max Pam
Uitgever: De Bezige Bij (2005)
Prijs: €23,95
Ingenaaid: 392 pagina’s.

Behalve een begenadigd romancier was Willem Frederik Hermans ook een polemist met een bijzonder scherpe en vileine pen, die hij aanvankelijk gebruikte om zichzelf een weg te banen door de Nederlandse literatuur.

In zijn polemieken vermorzelde Hermans literaire kabouters, epigonen en tweederangs talenten. Hij duwde ze over de rand van het ravijn de vergetelheid in, maar juist omdat Hermans dat deed, mogen zij nog even blijven hangen aan een uitstekende tak, aldus schrijver-criticus Max Pam, die in Niet uit kwaadaardigheid een keuze maakte uit de scherpste polemieken van Hermans.

“Letterkundige kritiek lijkt op sneeuwruimen,’ schreef Hermans. Je ruimt iets op dat op den duur ook vanzelf verdwijnt. “Dat is helemaal waar”, beaamt Max Pam in zijn voorwoord, “maar Hermans had geen tijd om op de lente te wachten”. In deze bundel worden heel wat literaire reputaties geslecht, zoals die Adriaan Morrien (“een gekookte mossel”), Anton van Duinkerken (“een wijwatergeus), J.B. Charles (“een nijlpaard met een lorgnet”) en Frederyk Weinreb (“de chassidische bellenblazer”).

mp_nietuitkwaadaardigheid.jpg

Max Pam zocht de meest legendarische polemieken uit, maar dolf ook een aantal “snerpende kritieken” op, die nauwelijks bekend zijn. Niet uit kwaadaardigheid maakt op die manier de ontwikkeling zichtbaar van de polemist Hermans en liet zien bovendien zien waarom Hermans tenslotte de reputatie kreeg van iemand die altijd gelijk had. “Het is ook een groot genoegen iets beter te weten dan een ander,’ zei Hermans in 1984 in een interview tegen Max Pam
Niet uit kwaadaardigheid is een must voor alle kenners en liefhebbers van het werk van Hermans én voor iedereen met een goed gevoel voor humor.Fragment uit het voorwoord:

Mandarijnen op zwavelzuur vormt de basis van al het polemische werk van Hermans. De onderliggende gedachte van al die polemieken is steeds dat een schrijver zich ten volle dient te geven voor de literatuur, dat er eigenlijk geen compromis mogelijk is. De ware schrijver is iemand die uitsluitend afgaat op zijn eigen verstand, op zijn eigen gevoelens en zijn eigen verbeelding. Al het andere is epigonisme en gebrek aan talent.

Per definitie is de schrijver daarmee een Einzelgänger, een eenzame figuur die moet zien te overleven in een wereld van (literaire) corruptie, nepotisme en van wat Hermans ‘hoernalistiek’ noemde. Verschillende malen heeft Hermans gezegd dat het schrijven van de Mandarijnen nodig was om zichzelf een weg te banen, om degenen die hem op de een of andere manier dwars zaten “uit de weg te ruimen”. Ook heeft hij, sprekende over de redactie van het literaire tijdschrift Criterium, het woord “onderwerpen” gebruikt.

De woorden “uit de weg ruimen” en “onderwerpen” doen nu enigszins pathetisch en overdreven aan, maar men moet wel beseffen dat Hermans grote moeite heeft gehad zijn vroege werk gepubliceerd te krijgen. Zijn eerste roman Conserve werd door D.A.M. Binnendijk, die het las voor uitgever John Meulenhoff, afgedaan als totaal mislukt en als ‘het resultaat van op hol geslagen fantasie’. Naar aanleiding van die ervaring besefte Hermans ‘dat ik het heel moeilijk zou krijgen’. Journalist Martin van Amerongen heeft eens opgemerkt dat Hermans in de Mandarijnen voornamelijk ‘kaboutervetes’ heeft uitgevochten, maar zelfs als dat waar is, mag men niet vergeten dat die kabouters na de oorlog de dienst uitmaakten in het literaire wereldje. Lucebert, voor wie Hermans altijd een zekere sympathie – misschien zelfs een zekere bewondering – heeft gekoesterd, moest als aanvoerder van de vijftigers hetzelfde doen van wat Hermans vrijwel in zijn eentje heeft gedaan.
Dat de Mandarijnen ook jaren later nog steeds werden herdrukt, verbaasde Hermans nog het meest, want zo schrijft hij: ‘De meeste literaire kritiek lijkt op sneeuwruimen. Er verdwijnt alleen, wat vanzelf ook wel verdwijnt’. Waar, maar Hermans had geen tijd om op de lente te wachten.

Er is hier bovendien sprake van een komische paradox. Hermans wijst kabouters en epigonen aan als tweederangs talenten, hij duwt ze over de rand het ravijn van de vergetelheid in, maar juist omdat Hermans dat doet, blijven ze toch nog even hangen aan een uitstekende tak. Dat mechanisme is ook werkzaam geweest bij Lodewijk van Deyssel, door wie Hermans zonder twijfel is beïnvloed. Hermans was achttien jaar, hij zat nog op het Amsterdamse Barlaeus, toen hij voor het schoolblad Suum Cuique het stuk schreef: Bij de vijf en zeventigste verjaardag van Lodewijk lvan Deyssel. Veel van wat Hermans aan Van Deyssel toeschrijft, zal later op hem zelf van toepassing zijn. Zo merkt Hermans op: ‘Zijn doel was dus schrijvers uit het begin en midden der 19e eeuw (uitgezonderd eigenlijk alleen Multatuli) in de grond boren en verder met zijn critiek den lezer in verrukking te brengen’.

En: ‘Zouden figuren als Van Sorgen ook zonder Van Deyssels philippica´s niet allang vergeten zijn? Ja, misschien hebben zij het uitsluitend aan hem te danken dat sommigen althans hun naam nog kennen’.

En: ‘Tenslotte zijn er grenzen, die men aan de spotlust te stellen heeft, ook Van Deyssel zal het geweten hebben, maar alleen de onbenulligheid van zijn slachtoffers deed hem die overschrijden’.
Opmerkelijk is het einde van het stuk: ‘De Nederlanders schijnen geen volk van literatuur te zijn. Weinigen kunnen er schrijven; dat is in ieder land zo en zeer normaal; maar het ergste is, dat zeer velen niet lezen kunnen. Daardoor tellen wij thans over de honderd jonge “dichters”. De wallen van duizend pagina´s tellende romans wassen dagelijks. Zeker, een Van Deyssel zou geen werkeloosheid hebben te vrezen…La critique est un art facile…vooral in Nederland’.

Bestellen