Alles verguigelt in de wind

Boeken etc

Heb lief en zie niet om
Willem G. van Maanen
Uitgeverij: De Bezige Bij

Droom is ’t leven, het debuut van Willem G. van Maanen uit 1953, is misschien wel het eerste literaire boek dat ik in mijn leven heb gelezen. Het stond in de boekenkast van mijn vader en ik pikte het eruit, omdat ik de titel zo mooi vond. Later ontdekte ik dat de titel ontleend is aan een gedicht van Jan Luiken (1671), dat met deze strofe begint:

Droom is ’t leven, anders niet
’t Glijdt voorbij gelijk een vliet,
Die langs steile boorden schiet,
Zonder ooit te keren.

Ik droeg het gedicht voor op mijn eindexamen en nog steeds ken ik het uit mijn hoofd.
Een andere strofe maakte zo mogelijk nog meer indruk op me.

D’Oude grijze blijft een kind
Altijd slaap’rig, altijd blind;
Dag en ure,
Waard, en dure,
Wordt verguigelt in de wind
Daar mee glijdt het leven heen,
’t Huis van vel, en vlees, en been

Willem G. van Maanen is inmiddels 86 jaar. Dat maakt het op zichzelf al indrukwekkend dat er nu een nieuwe roman van hem is verschenen: Heb lief en zie niet om. In jaren wordt hij alleen nog verslagen door Hella Haasse. Wie Droom is ’t leven en Heb lief en zie niet om naast elkaar legt, ziet tot zijn verbazing dat er in die verstreken 53 jaar misschien niet eens zo heel veel is veranderd in het schrijversschap van Van Maanen. Nog steeds is het zware kost en nog steeds gaat het over wat de schrijver zelf heeft genoemd: “het oeroude thema van de verhouding tussen schijn en werkelijkheid”.

Droom is ’t leven handelt over een celliste die tenslotte zelfmoord pleegt, en in Heb lief en zie niet om wordt het verhaal verteld van een toneelspeler, die een monoloog had kunnen spelen over wat een jongen jaren later zou hebben gedaan als hij nog had geleefd.

Dat klinkt cryptisch en in zekere zin is Heb lief en zie niet om ook een cryptisch boek.

Willem van Maanen.jpg

De lezer is hierbij gewaarschuwd. De laatste roman van Willem G. van Maanen, die ook wel eens zijn laatste roman zou kunnen zijn, is niet bepaald een boek dat inspeelt op de huidige tijdgeest. Het is een boek waarin de schrijver volkomen zijn eigen gang gaat. Hij trekt zich niets aan van de heersende mode. Hij gaat terug in de tijd naar een periode waarover in het verleden al heel vaak is geschreven, maar ook dat kan Van Maanen niets schelen. Deze roman moest er kennelijk komen.

Heb lief en zie niet om speelt in de Tweede Wereldoorlog. De vertellende hoofdpersoon is een acteur, fysiek een klein mannetje, die ondanks zijn talent daardoor altijd veroordeeld zal zijn tot een bepaald soort rollen. Uit liefde, maar ook uit mededogen, trouwt hij tijdens de bezetting met de joodse vrouw Sarah. Deze vrouw vertaalt werk van naar Nederland gevluchte schrijvers en heeft met een van hen ook een verhouding. Als haar minnaar bij het uitbreken van de oorlog naar Spanje vlucht, staat Sarah er alleen voor. De acteur ontfermt zich over haar, wat zij misschien niet uit overtuiging, maar ook niet met tegenzin toelaat. Gemengd getrouwd te zijn bood in die tijd enige bescherming. Er wordt zelfs een kind geboren, zij het dat niet helemaal duidelijk wordt van wie dat kind nu eigenlijk is.

De onderhuidse tegenstellingen komen op scherp te staan als de acteur lid wordt van de Kultuurkamer. Hij tekent de Ariër-verklaring, wat voor zover hij kan zien, geen kwaad kan. Hijzelf is immers geen jood. Bovendien is hij dankzij het lidmaatschap is staat te blijven werken en geld te blijven verdienen. Of Van Maanen het er bewust in heeft gelegd, weet ik niet, maar bij het lezen van Heb lief en zie niet om moest ik af en toe denken aan Bert Voeten, de man van Marga Minco, die tijdens de oorlog heeft geworsteld met een soortgelijke problematiek.

Heb lief en zie niet om lijkt vanuit een droom geschreven te zijn. De wereld is rauw en onrechtvaardig, en dat lijkt nauwelijks te aanvaarden. Als er om gaat in een fantasiewereld te vluchten, is de acteur natuurlijk het aangewezen personage om ons daarbij te helpen. Het constante gevoel dat je in een droom verkeert, wordt versterkt door het tweede deel van Heb lief en zie niet om, waarvoor in het eerste deel al een aanzet is gegeven.

In die hectische begindagen van de oorlog wordt Sally, de zoon van de buurvrouw, voor de deur van hun huis doodgeschoten. Dat gebeurt min of meer per ongeluk, maar toch weer niet. De buurvrouw is ontroostbaar en zij doet een poging haar verdriet te overmeesteren door voor de acteur een monoloog te schrijven, die hij na de oorlog zou kunnen opvoeren. Of dat ook gebeurt, blijft vaag, want de acteur wordt niet alleen gezuiverd, hij heeft dan ook zelf al het besluit genomen om met acteren te stoppen.

Toch krijgen wij in het tweede deel die monoloog te lezen, voorafgegaan door het motto van Harry Mulisch: “Men hoeft niet te weten wat men is om het te zijn“.

Het is juist in dit deel dat het cryptische karakter van de roman gestalte krijgt. De auteur maakt het ons niet gemakkelijk en als ik het goed begrijp, krijgen wij te lezen wat er met Sally – onderduiknaam: Sol – zou zijn gebeurd als hij niet was doodgeschoten. Hij zou dan hebben moeten onderduiken in een nonnenklooster, waar zich het typische verschijnsel voordeed dat veel ondergedoken joden hebben ervaren. Zij moesten aan de ene kant dankbaar zijn ten opzichte van degenen die onderdak boden, maar aan de andere kant hadden zij ook vaak het gevoel dat er door dezelfde helpers misbruik werd gebruikt van hun hulpeloosheid. Kortom, in dat klooster is het niet allemaal koek en ei. Om het allemaal nog gecompliceerder te maken blijkt Sally helemaal niet joods te zijn, is hij dus helemaal voor niets gestorven en is hij eigenlijk ook helemaal voor niets gaan onderduiken. En om het allemaal nog én nog gecompliceerder te maken, beziet Sally zijn ervaringen vanuit het perspectief van de man die jaren na de oorlog terugkeert en vaststelt dat er van het kloosters niet veel meer over is. Al omkijkend komt hij tot de conclusie dat je beter niet om kunt kijken.

Ik hoop dat ik alles goed heb begrepen en het ook nog eens goed heb uitgelegd. Want beseffend dat verhaal in het verhaal, in het verhaal, ook nog eens door de buurvrouw verzonnen is, vergt van de lezer wel het vermogen om literatuur te beschouwen als een wereld in zichzelf. De literatuur verbeeldt hier in laatste aanleg een loodzware werkelijkheid, waarmee niet te spotten valt. Je moet wel een zekere aanleg hebben om dit soort literatuur te kunnen waarderen. Dat was al zo in Droom is ’t leven.

“Afgedankt is het woord, mevrouw, “ik heb mezelf afgedankt”, is de pathetische aanhef van het tweede deel in Heb lief en zie niet om. Je bent geneigd om te denken dat de 86-jarige schrijver hier nog niet voor zichzelf spreekt, maar het gedicht van Jan Luiken leert ons dat tenslotte alles verguigelt in de wind.

HP\De Tijd, 17 november 2006