Humor in China

Chinese brieven

Beste Rik,

Ken je het boek The Psychology of Humor, waarin de onderzoekers Jeffrey H. Goldstein en Paul E. McGhee langs puur wetenschappelijke weg het begrip humor te lijf gaan? Het is een boek met tabellen en formules. Zo hebben Goldstein en McGhee een soort lachmeter ontwikkeld, aan de hand waarvan je kunt vaststellen in welke mate en door wie iets als grappig wordt ervaren. Ook analyseerden zij de reacties op moppen, zoals deze: “De dikke Ethel ging aan de lunchtafel zitten en bestelde een hele fruitcake. ‘Zal ik hem in vier of in acht stukken snijden?”, vroeg de serveerster. ‘In vier’, antwoordde Ethel, ‘ik ben op dieet'”.

Leuk? Of heb je juist géén gevoel voor humor als je dit leuk vindt.

Goldstein en McGhee komen er niet uit en aan het eind van hun dikke boek weet je eigenlijk nog niet waarom iets om te lachen is. Wel is zeker dat sommige mensen meer oog hebben voor het humoristische dan anderen. Of gevoel voor humor ook aangeboren is, weet ik niet, maar dat oog moet wel ontwikkeld worden. De sociale omgeving is tenslotte bepalend.
Het is een oud cliché dat Joden veel gevoel voor humor hebben, gereformeerden er daarentegen geheel van gespeend zijn en dat katholieken humor alleen maar als zodanig ervaren wanneer die zich afspeelt in een sfeer goedmoedige gezelligheid. De humor van carnaval kan ik moeilijk inzien, terwijl ikzelf vind dat ik juist veel gevoel voor humor heb. Michael Palin van Monty Python heeft eens gezegd dat hij nooit een islamitische versie van satirische film The Life of Brian zal maken, omdat moslimfundamentalisten geen gevoel voor humor hebben. Hier lijkt sprake van een algemene wet: hoe strakker in de leer, hoe minder gevoel voor humor.

Chinese humor1.jpg

In China heb ik veel mensen zien lachen, maar omdat ik de taal niet beheers, kon ik moeilijk uitmaken waarover nu precies gelachen werd. Je ziet Chinezen vaak gniffelen of giechelen. Een enkele keer heb ik gezien hoe iemand zich even terugtrok en met een afgewend gezicht ten prooi viel aan een binnenpretje. Een bulderende lach heb ik eigenlijk nooit gehoord. Wel keek ik op Chinees oudjaar in Sjanghai naar een televisieshow met veel acrobaten en dansmeisjes, waarbij aan één stuk werd geglimlacht – in niets te vergelijken met de knallende lachsalvo’s die wij tijdens op oudejaarsconferences weten te produceren.

Op zoek naar Chinese humor vond ik op internet de site www.asianjoke.com, dat een apart hoekje heeft met Chinese moppen. Die zijn in niets te onderscheiden van het soort dat Max Tailleur vroeger placht te vertellen, en waarvan mijn vader altijd zei dat die het antisemitisme bevorderen. Zelf heb je het taoïsme wel eens beschreven als de religie van de ironie, maar hoe moet ik mij Chinese ironie voorstellen?

Met hartelijke groet, Max.

Antwoord:

Beste Max
,

Ik ben nooit verder gekomen dan Le Rire van Henri Bergson over het lachen. Dat vond ik al om niet te pruimen. Het handboek van Goldstein en McGhee lijkt me teveel van het goede. Bovendien kost het 120 dollar! Dat is echt geen grapje meer!

Ik heb dus m’n fiets maar genomen om te kijken wie hier lacht en waarom. Bij de poort van ons woningcomplex zat de jongen die oude spullen opkoopt op zijn bakfiets in zichzelf te grinniken. Zo maar. Verderop kwam ik meisjesstudenten tegen. Die riepen: “Hello! How are you?” Daarbij moesten ze gieren van het lachen. Dat was zowel om mij als om zichzelf.
Voor het buurttempeltje, dat onlangs in ere is hersteld, werd deze middag theater gegeven. Ik viel er midden in. De beeldige heldin zong net een aria over haar minnesmart. Daarna kwam de dienaar op de proppen. Hij gaf met veel omhaal zijn eigen versie over het liefdesdrama. Het publiek lag dubbel. Jammer genoeg versta ik het Fuzhou-dialect nog niet en kan ik je niet vertellen waar het hem precies in zat. Uit ervaring weet ik echter dat dergelijke scènes altijd bol staan van wat we in Nederland “schuine bakken” noemen, en in het Chinees “geel” (huangsi) heet.

Chinese humor2.jpg

Op dit punt is er niet veel veranderd. De eerste Chinese moppenbundel, samengesteld door een zekere Handan Chun in de tweede eeuw van onze jaartelling staat vol vieze verhalen. Allang daarvoor had Zhuang Zi het al over “lollige woorden”, zonder welke wij niet echt kunnen leven. Hij zei dat, eenmaal bevrijd van onze begeerten, wij alles zouden hebben wat wij maar begeren, maar dat het tragische – of juist het komische – is dat er toch altijd een paar zaken overblijven waar we écht om geven. Daarom zit er niet veel anders op dan te proberen zoveel mogelijk buiten schot te blijven en niet te veel waarde te hechten aan allerlei hoge principes zoals menslievendheid en gerechtigheid, want die maken alles alleen maar ingewikkelder.

Peinzend over deze ideeën fietste ik naar huis. Daar vond ik mijn lieve echtgenote verdiept in het grote Chinese moppenboek Xiaolin guangji. Deze bundel heeft een vaste plaats op haar boekenplank, want het geeft haar steun en een goed humeur.

Op mijn verzoek las ze er eentje voor: “Een rijkaard liet het portret van zijn stamvader voor de familietempel maken, maar in plaats daarvan maakte de schilder een erotisch schilderij. Pas op het moment van het jaarlijkse grote offerritueel merkte de rijkaard de vergissing. ‘Gaan jullie nu maar even weg,’ zei hij toen tegen de verzamelde familieleden. ‘Onze stamvader ligt nog in bed!’”.

Hoe vind je die?

Hartelijke groet, je Rik.

de Volkskrant, 20 november 2006