Bril & PAM (7)

Gastenhoek

In de gastenhoek kunt u ook werk van andere schrijvers vinden. Zo kunt u de correspondentie volgen met schrijver en Volkskrant-columnist Martin Bril.
Bril & Pam (bij elkaar)3.JPG
Elke avond, meestal voor het slapen gaan, mailen wij elkaar. Lees mee met twee columnisten in pyjama. Een nieuwe aflevering.

Onlangs hield mijn collega Bril in Meppel een lezing over een gevoelig, maar enigszins waterig onderwerp. Mijn antwoord had wat meer substantie.

Aflevering 7, 19 december.

Dames en heren, collega!
Bril.jpg
Onderweg hier naartoe, u zult het niet geloven, maar toch is het zo, al was het maar omdat ik het u nu vertel, kwam ik langs de snelweg een stilstaande auto op de vluchtstrook tegen. Achter de deur van de bijrijder, een geopende deur, stond een kordate vrouw met een klein kind, ik schat een jaar of vier, een jongetje. Ze had hem zijn broekje afgestroopt, en liet hem nu plassen. Het was mooier geweest als het een meisje was geweest, en iets jonger, want die wordt in zo’n noodgeval door haar ouders opgetild, het broekje van de billen gestroopt, om haar water te laten lopen. Maar goed, het was een jongetje, en daar stond hij, met zijn kleine plassertje langs een oorverdovende snelweg. Ik had met hem te doen.

Water.

Urine.

Plas.

Iedereen plast. Dat is een duidelijke zaak. Iedereen poept. Ook dat is duidelijk. Je hoort er maar weinig over, en dat is raar. Over neuken, bijvoorbeeld, iets dat iedereen ook doet, staan de kranten vol, alsof het verschil zo ontzettend groot is. Dat is het natuurlijk, maar ook weer niet, dat terzijde.

Laat ik mezelf als voorbeeld nemen. Ik poep één, soms, twee keer per dag. Ik geef toe – het gaat u geen reet aan, maar toch. Ik vind het bovendien leuk om te doen, en al doende lees ik wat in domme tijdschriften. Soms denk ik ok diep na, het hangt een beetje van het type ontlasting af – u kent het probleem. Maar los daarvan, dames en heren, ben ik nog nooit iemand tegen gekomen die een hekel had aan poepen, of die er niet van opknapte. toch kom je het poepen in wereld van kunst en literatuur maar nauwelijks tegen. Gastronomie en eten, daarentegen, is in abundance aanwezig.

Enfin.

Plassen doe ik vaker dan poepen.

U ook?

Maar hoe vaak?

Staat u er wel eens bij stil hoe vaak u plast? Vast niet. Ik stond er voor het eerst bij stil toen ik werd uitgenodigd voor dit symposium. De organisatie drukte me daarbij op het hart vooral niet cynisch te zijn. Het gaat hier om een serieuze kwestie. Een beetje humor, a la, maar de hele boel belachelijk maken, nee.

Alle begrip voor.

Ik heb op een gemiddelde, doordeweekse dag mijn plasbeurten eens geteld. Nu moet ik er bij zeggen dat ik een zwakke blaas heb, of in ieder geval een kleine. Ook alweer een detail waar u eigenlijk niets mee te schaften hebt, maar vooruit, wat kan het ons schelen vandaag in Meppel.

Ik kwam tot veertien keer.

Is dat veel?

Ik ben het internet opgegaan en kwam er niet 123 achter. Je kunt, zoals bekend, de raarste dingen via Google vinden, maar hoeveel liter een man per dag gemiddeld pist, ik kan het u niet zeggen. Zou er een taboe op rusten? Er zijn uiteraard verschillende parameters waarmee je rekening moet houden. De hoeveelheid koffie, thee, water en bier die je drinkt, de omvang van de blaas, al gememoreerd, de temperatuur van de lucht, de hoogte waarop u zich bevindt en de activiteiten die u daar ontplooit, het tijdstip en wellicht ook de werking van lever en nieren. Ik som dit uit de losse pols op, maar het lijkt me duidelijk dat er verbanden zijn – ik bedoel: in tropisch weer pis je minder dan hier ter hoogte van Meppel in de herfst.

Goed.

Hoeveel liter?

Ik moet u bekennen dat ik er een dag zoet mee ben geweest, met een lege Spa-fles en een emmer. Bij de zogenaamde ochtendplas, ja sorry, ik kan er ook niets aan doen, keek ik nog raar op: op een haar na anderhalve liter. En prachtig geel van kleur. Daarna werd in het loop van de dag steeds minder, en kleurlozer, maar uiteindelijk had ik toch een emmer vol, vijf liter! En dat na veertien keer! Het was een geluk dat het een donderdag was waarop ik dit experiment voltrok en ik die avond geen feesten op het programma had staan, anders had ik met een nieuwe emmer de deur uit moeten gaan, en het is al zo vervelend om nagestaard te worden op straat, ik bedoel; ik zag mezelf al op een literaire vernisage staan met een emmer in mijn hand. Harry Mulisch heeft altijd een pijp bij zich, dat is tot daar aan toe. Hij heeft trouwens ook geen maag, en plast maar zelden, en dat ondanks zijn hoge leeftijd.

Desondanks: om enig begrip te krijgen van de problematiek waarover u hier vergadert, zou u dit allemaal voor de aardigheid eens moeten doen. Fles, emmer, maatbeker. Je lacht wat af, maar je moet er wel de tijd voor hebben. Check nou eens uit om hoeveel liter uiterst gevaarlijk water het gaat. Wees een proefpersoon in uw eigen onderzoek, geneer u niet!

Enfin.

Dames en heren: u houdt zich hier met een interessante kwestie bezig. Ik zal het nog sterker zeggen: u staat op het punt een revolutie te veroorzaken. Wat zeg ik: u propageert in huiselijke kring het zittend plassen, om de kleine boodschap van de grote te scheiden, en dat in het belang van het milieu waar ik een grote voorstander van ben, zolang het maar niet om windmolens gaat, want die vind ik dan gek genoeg weer slecht voor het milieu, althans voor een ongestoorde beleving van het landschap.

Het zou, laat ik er geen doekjes om winden, en ik heb het er nog even met mevrouw Bril over gehad, een goede zaak zijn als mannen zouden leren zittend hun blaas te ledigen – niet dat domme, slordige staan, de broek openritsen en over de bril pissen, maar gewoon er rustig voor gaan zitten, het lid richting de juiste afvoer richten en plassen maar. Ik doe dat al regelmatig, omdat ik dus lezen op het toilet zo’n boeiende bezigheid vind. Erg veel lezen kun je natuurlijk niet in 1 minuut en 17 seconden (de gemiddelde tijd die ik nodig heb om de blaas leeg te krijgen, ik word al een dagje ouder, het nadruppelen telt mee), maar het is toch tijd genoeg voor een gedicht, een cartoon, een kort fragmentje uit Oorlog en Vrede, desnoods een stukje pornoi om het lid mee te plezieren zodat u langer kunt blijven zitten en even de hand aan uzelf kunt slaan.

Getverdemme!

Ik hoor het u denken.

Maar laten we eerlijk zijn: zitten we niet heel graag met onze broek om de enkels, in absolute eenzaamheid, en zou het niet schitterend zijn als we dat nu juist vaker zouden kunnen doen? U dames, u neemt altijd al de gelegenheid te baat om te zitten, en een paar seconden, of anderhalve minuut van contemplatie mee te pikken, maar wij heren: wij beschouwen het plassen als een mechanisch ritueel, iets lulligs, excusez le mot, dat er nu eenmaal bij hoort. We staan naast elkaar in een rij, zonder over het schot te kijken, mikken op de vlieg in de pot, en hopen dat het snel voorbij is. Thuis en op plekken waar geen urninoirs zijn, ritsen we ons open en laten we het lopen, meestal gehaast, en slordig, de blik gericht op de verjaarskalender of de stortbak.

Eigenlijk.

Wat ik u wil zeggen is dit: het is hoog tijd dat er een revolutie in het plassen plaatsvindt. Nieuw Plassen (een fijne uitdrukking is het niet) had er al lang moeten zijn. Nieuw plassen is wat we nodig hebben, wij mannen – nieuw plassen is rust, onthaasting en beschaving. Lekker zitten, en nadenken – je afvragen of je het aan je prostaat hebt, en zo nee – hoe lang het nog zal duren voor het zover is. Ik bedoel maar te zeggen: het nieuwe plassen, het zittend plassen heeft de toekomst, en zeker, natuurlijk, in een vergrijzende samenleving waarin steeds meer mensen de tijd zullen hebben rustig de broek te laten zakken, om niet te zeggen dat ze wel moeten, want hoe ouder je wordt, hoe vaker je moet, toch?

Dames en heren, ik kan me nog goed herinneren (of eigenlijk helemaal niet) dat ik voor het eerst op een potje zat. De pot was wit en van plastic en ik een jaar of twee. Wij spreken nu dus veertig jaar geleden. Van mijn moeder moest ik poepen, maar dat kwam er niet van – ik plaste lekker in het potje. Nog zie ik de pot goudgeel kleuren, en nog weet ik hoe verbijsterd ik was: dat kwam allemaal uit mijn kleine plassertje. Excusez le mot, opnieuw. Maar toen ik trots mijn moeder op mijn prestatie wilde wijzen, werd ze boos. Waar bleef mijn drol, mijn grote boodschap, mijn druk, mijn poep? Welnu, die kwam later, u kent het allemaal, het fenomeen, en die vervuilde die mooie, gele plas. Het was als een vloek, die drol – het was, van kindsbeen af begreep ik dat dus, alsof die drol niet in die plas hoorde, alsof beide behoeften niet bij elkaar hoorden, elkaar niet verstonden. Daarom ben ik zo blij met uw iniatief, en zal ik het Nieuwe Plassen tot in alle uithoeken van dit land uitdragen.

Dankuwel.

Antwoord:

Collega!

Pam.jpg

Vannacht liet ik in bed een harde, knetterende wind. Om de wind op te vangen, deed ik snel de lakens dicht. Ons uiterlijk
leren wij kennen door in de spiegel te kijken, maar wat ons innerlijk betreft, zijn wij hoofdzakelijk aangewezen op de wind.

Er treedt hier al onmiddellijk een eigenaardige tegenstelling op. Ons uiterlijk is een vruchtbaar terrein voor
minderwaardigheidgevoelens. Zelfs de mooiste vrouw is niet echt tevreden, wanneer zij in de spiegel kijkt. Maar de eigen wind, die boodschap uit ons innerlijk, wordt door bijna iedereen als aangenaam ervaren. Dat is ook, ik vermeld het er ten overvloede bij, door allerlei wetenschappelijk onderzoek bevestigd.

Ik liet nog een wind en rook voorzichtig onder de lakens. Mmm…niet slecht. Het was duidelijk dat ik op dit moment een
rijk innerlijk leven leidde.

“Moet dat nu?”, hoor ik u al vragen. Een nieuw dieptepunt in het hedendaags columnisme. Hier bestaat een columnist het om zijn eigen winden te recenseren, het laatste station der ijdelheden. Lezer, als u er zo over denkt, dan is deze site niet voor u. Lezer, als u niet kunt verdragen dat ik over mijzelf schrijf, surf dan ergens anders heen en lazer op!

Bent u er nog?

Natuurlijk bent u er nog. De bovenstaande intree is niets anders dan een stylistisch trucje, zoals direct zal blijken. Ik heb dat trucje niet van mijzelf, het is van de Franse filosoof Michel de Montaigne, die leefde van 1533 tot 1592. Montaigne was niet alleen de tweede humanist na Erasmus, hij was in feite ook de eerste echte schrijver in onze westerse beschaving.
Montaigne deed iets wat in zijn tijd volkomen nieuw was: hij schreef over zichzelf.

“Geen mens”, schreef hij in zijn Essay’s, “heeft ooit een onderwerp behandeld dat hij beter kende of begreep dan ik het mijne”. Als het over mijzelf gaat, ben ik de grootste geleerde ter wereld, vond Montaigne. Omdat Montaigne ook wel begreep dat hij de kans liep met deze ijdelheid zijn publiek weg te jagen, paste hij een stilistisch trucje toe.

“Lezer”, schreef hij in zijn voorwoord, “ik vorm zelf de stof van mijn boek, maar het is onjuist om uw tijd te verspillen met z’n frivool en ijdel onderwerp. Vaarwel dus”.

Daarmee had hij zijn lezers beet, want een boek dat zo begint, zeg je niet vaarwel. Zo’n boek lees je door en je legt
het niet meer weg, tot je het uit hebt.

Goed, zult u zeggen, een schrijver schrijft over zichzelf, maar is het dan nodig om onmiddellijk over je eigen winden te
schrijven? Montaigne vond van wel. Er is geen filosoof die zo veel studie heeft besteed aan het laten van scheten als
Montaigne. Driekwart van het in 1581 geschreven verslag van zijn Reis naar Italie gaat over de wind in al zijn verschijningsvormen.

Ware filosofie lijkt voor hem te beginnen bij een adequate beschrijving van de eigen stofwisseling. Met instemming vertelt Montaigne in zijn essay Over de ijdelheid dat hij een heer had ontmoet die het dagboek van zijn leven bijhield aan de hand van zijn ontlasting. Bij hem thuis stonden de zeven potten van een week op een rij. Daarover sprak hij met vuur en elk ander gespreksonderwerp vond hij stinken.

“Wat u hier in een watgeciviliseerdere vorm krijgt voorgeschoteld”, schrijft Montaigne vervolgens over zijn eigen bespiegelingen, “zijn de uitwerpselen van een oude geest. Nu eens te hard, dan weer te flodderig, maar
zelden goed gebakken”. *

In dat licht is het niet zo vreemd dat Montaigne de Essays ook wel eens “mijn haché” heeft genoemd.

De kracht van Montaigne’s proza is dat hij het banale van de ene zin op de andere kan afwisselen met een grote diepzinnigheid. Hij verplaatst zich in een comfortabel koetsje door Europa verplaatst, maar heeft niettemin de houding van een ontdekkingsreiziger. Hij is nieuwsgierig en vindt niets vreemd. Vreemde zeden en gewoonten vindt hij niet vreemd, en zelfs de man die hij in Rome ontmoet, en die in staat is winden door zijn oren te laten, vindt hij niet vreemd. Hij neemt de dingen zoals zij zijn. Hoewel joods van afkomst, kust hij zonder problemen de voeten van de paus, want al knielend beseft hij dat het niet om zijn knieen gaat, zo lang zijn geest vrij en onbuigzaam is. Zowel het christendom als het jodendom, vindt hij, kan veel van het jodendom en de islam opsteken.

Zijn motto was “”epoche” – ik onthoud mij van oordelen.

Ondertussen gaat hij door met winden laten. Dankzij een nieraandoening is hij een expert op dit gebied. Hij weet precies
welke plek op zijn buik hij moet beroeren, om zijn winden uit hun gevangenschap te laten ontsnappen. Hij weet ook dat drie gekonfijte korianderzaden tot enorme explosies kunnen leiden, maar hij heeft er geen moeite mee dit alles in zijn dagboek te noteren, aangezien hij het voor die tijd ongewone standpunt huldigt dat lichaam en geest onscheidbaar zijn.
Het is niet moeilijk om in te zien dat zijn liefde voor de stofwisseling niets anders is dan een preoccupatie voor ziekte en
dood.

“Als je niet weet hoe je sterven moet”, schrijft hij, “maak je niet druk: de natuur zal het je ter plekke leren, volledig en afdoende”.

Alles in het lichaam bederft en verrot. Wij kunnen kaviaar en zalm op een bedje van dille verorberen, wij kunnen
lange mutsen dragen en spreken over de kunst van het koken, wij kunnen de fijnste wijnen drinken van de mooiste jaren, maar dat is slechts hypocrisie, omdat alles wat het lichaam tot zich neemt tenslotte wordt vermalen tot kleine bergjes stinkend afval.

Vannacht lag ik in bed en liet een harde, knetterende wind. Ik doe de lakens dicht en wacht even voordat ik voorzichtig ruik.
Langzaam dringt de filosofie van het humanisme tot mij door. U vindt dat smeerpijperij, die niet op een beschaafde site
thuishoort?

Lezer, vaarwel dus. Of nog liever: lazer op.

* De vertaling Hans van Pinxteren