De val van een eerloze verrader

Boeken etc

Lucifer
Connie Palmen
Uitgeverij: Prometheus

Lucifer van Connie Palmen is een sleutelroman, waarvan de sleutel wordt bijgeleverd in de laatste alinea. Daar vermeldt de schrijfster: “In de afgelopen jaren sprak ik talloze mensen over Peter Schat en Marina Schapers en over de dramatische gebeurtenis op 26 juli 1981. Ik ben hen dankbaar voor de verhalen”.

Zo, Lucifer is dus een boek dat gaat over Peter Schat en Marina Schapers. Maar waarom worden ze dan in het boek Lucas Loos en Clara Wevers genoemd?
Kennelijk is dat gebeurd om te benadrukken dat Lucifer weliswaar een roman is, maar dan wel een roman waarin elke gelijkenis met bestaande figuren misschien helemaal niet zo toevallig is.

Daarmee doemt een moreel probleem op.

Al wordt er aan het eind van de roman nog een draai aan gegeven, in feite staat de figuur van Lucas Loos onder de zware verdenking zijn vrouw te hebben vermoord door haar tijdens een vakantie op een Grieks eiland van een muurtje te duwen. En inderdaad, in werkelijkheid is Marina Schapers om het leven gekomen door op Skyros van een rots te tuimelen. De opschudding die dat destijds in Amsterdam veroorzaakte heb ik van tamelijk nabij meegemaakt, waarbij de officiële lezing was dat zij – stoned en dronken – achterover van dat muurtje was gevallen.

Nu was me die Marina Schaper d’r ook eentje.

Lucifer.jpg

Een actrice van het exuberante soort, die je al van verre met haar schorre stem hoorde aankomen, omdat ze vaker beschonken was dan nuchter. Vrienden van Peter Schat vroegen zich af hoe Peter Schat het toch met haar uithield, terwijl vriendinnen van Marina zich afvragen hoe zij het uithield met “dat warhoofd”.

Het was een Virginia-Woolf-huwelijk, maar om Schat jaren na dato in de schoenen te schuiven dat hij zijn vrouw met opzet van dat muurtje heeft gekieperd, gaat wel ver. Er waren destijds geruchten, en ik geloof dat er op de plaats van het ongeluk of delict nog een agent is langs geweest, maar voor zover ik het mij herinner heeft niemand ooit geloofd dat er opzet in het spel was – met uitzindering misschien van die laveloos dronken schaker, die die ochtend tot half zes ’s op De Kring zat.

Het is maar goed dat Peter Schat niet meer leeft, want ik zie voor me hoe hij, bij het lezen van dit boek, rood zou zijn aangelopen en hoe hij over Palmen de eeuwige banvloek zou hebben uitgesproken.

Mij had het daarom wat eleganter geleken als Connie Palmen elke directe referentie naar Peter Schat achterwege had gelaten. Zij heeft in deze geschiedenis toch niet willen meeliften op de faam van plaatselijke beroemdheden?

Daarbij komt dat Palmen schrijft over een periode uit het leven van mensen die nu nog leven zijn, terwijl zijzelf niet als getuige aanwezig is geweest. In de jaren zeventig en tachtig lag zij zelf bij wijze van spreken nog in de filosofische luiers. Het materiaal dat zij in Lucifer heeft gebruikt, heeft zij van horen zeggen en kan nauwelijks bruikbaar zijn voor de echte biografie, die nog over Peter Schat geschreven moet worden.

In het vervolg zal ik wanhopig proberen het niet meer over Peter Schat en Marina Schapers te hebben, maar over Lucas Loos en Clara Wevers. De toevoeging “wanhopig” duidt al aan dat zoiets geen eenvoudige opgave is. Lucifer is een sleutelroman die grotendeels speelt in de cirkel rond Harry Mulisch, die ik zelf ook al eens heb beschreven in De Herenclub (derde druk – haast u!). Ik deed dat op een satirische wijze – Peter Schat heet bij mij Pierre Dwars – terwijl Connie Palmen soms zo serieus te werk gaat dat je er ook weer om moet lachen.

Herenclub(2dedruk).jpg

De sleutelroman nodigt de lezer ertoe uit om het who-is-who-spelletje te spelen. Bij Palmen komen ze allemaal langs, die Amsterdamse kunstenaarshelden uit de tijd dat links – om met Mulisch te spreken – nog ideeën had en rechts belangen, dat Fidel Castro opkwam en weer langzaam onderging, dat tomaten naar het toneel werden gegooid en dat concerten werden verstoord met klikkikkertjes. Kortom, het was de tijd dat het vrije artiestenleven in schril contrast stond met dat misselijk makende burgerman.

Hoewel, de bourgeoisie moest dat vrije artiestenleven natuurlijk wel subsidiëren.

Bij Palmen herkende ik ze naast Lucas Loos allemaal: Harry Mulisch, Hein Donner, Boebie Brugsma, Lodewijk de Boer, Floris Guntenaar, Reinbert de Leeuw, Hugo Claus en nog vele anderen. Zelfs Bernlef komt, geloof ik, nog even langs in een soldatenpakkie. Voor zichzelf heeft Connie Palmen overigens het bijrolletje bedacht als de dwerg Puck Baal (“nog geen 1,30 meter hoog”), die allerlei nuchtere, maar tevens diepzinnige opmerkingen maakt. Zij is de koboldachtige nar, die al die de hysterische gekken ontleedt in hun streven naar macht en onsterfelijkheid.

Ik moet bekennen dat ik mij geweldig heb vermaakt met dat who-is-who-spelletje, vooral omdat een aantal van de personages er niet zo goed vanaf komt. In de machtstrijd van de Herenclub – De Tafel genoemd bij Palmen – zal Lucas Loos het in een koningscène afleggen tegen Aaron Keller, in wie wij zonder moeite Harry Mulisch herkennen. Lucas Loos wordt uitgemaakt voor de “eerloze verrader” die hij altijd al is geweest, waarna De Tafel schoorvoetend de zijde kiest van Keller. Ook dat is in werkelijkheid gebeurd, evenals het telegram dat Keller destijds naar Skyros stuurde met de pompeuze tekst: “Alleen maskers kunnen ons afgrijzen uitdrukken”.

Net als Schat destijds is Lucas Loos daar bijzonder kwaad over, wat ook weer een beetje aanstellerij is, als je je het mij vraagt. Nee, Mulisch en diens vriend de schaker J.H. Donner (Otto Griffioen bij Palmen) worden beslist niet sympathiek beschreven in Lucifer. Uit haar vergelijking met Laurel & Hardy kun je opmaken dat Palmen voor de bijrollen voor een karikaturale aanpak heeft gekozen.

Nu zult u zich inmiddels wel zijn gaan afvragen waarom Lucas Loos zonodig Clara dat duwtje moest geven? Wat was het motief om zichzelf te verlossen van de vrouw, van wie hij ontegenzeggelijk ook zo veel hield?

In de roman spelen twee motieven. Ten eerste moest Loos zich van Clara ontdoen om de weg vrij te maken voor de ontdekking van wat door Palmen “de klankklok” werd genoemd, maar voor wat in terminologie van Schat “de toonklok” heette. Schat meende dat zijn toonklok hem zou aanzetten tot het componeren van zijn grootste werken, en tevens dacht hij dat de moderne muziek zich slechts door zijn vinding verder zou kunnen ontwikkelen.

Dit muzikale motief is door Palmen op een elegante manier uitgewerkt, en ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat zij hier zwaar heeft geleund op de inzichten van Reinbert de Leeuw. Trouwens, de hele roman lijkt geschreven te zijn vanuit het perspectief van De Leeuw. Ooit waren Schat en De Leeuw studiegenoten en vrienden, maar later kwam de verwijdering. Terwijl Schat als componist streefde naar het hoogste, werd De Leeuw een uitvoerend kunstenaar – en dat is toch iemand die zich in dienst moet stellen van het werkelijke talent.

Het kan niet anders dan dat Reinbert de Leeuw de belangrijkste bron is geweest voor Palmens influisteringen. Ergens heb ik zelfs het idee dat De Leeuw op deze indirecte manier een beetje wraak op Mulisch heeft willen, maar ik geef dit inzicht graag voor een betere.

Het tweede motief voor Loos om zich van zijn vrouw te ontdoen, is gelegen in zijn homoseksualiteit, die na zijn vermeende daad vrij baan kon krijgen. Ook hier is de werkelijkheid dichtbij. Schat is op latere leeftijd homoseksueel geworden en daarbij heeft zijn identificatie met Tsjaikovski een belangrijke rol gespeeld. Het tragische einde van Tsjaikovski – hij zou tot zelfmoord zijn gedwongen, toen zijn homoseksuele contacten werden ontdekt – heeft Schat gebracht tot het componeren van het werk Symposion. En Loos doet het hem in romanvorm na. Het is de opmaat van zijn ondergang.

Het blonde jongetje dat er ooit uitzag als een engel zal eindigen door en in een val.

Lucifer heb ik gretig van a tot z gelezen. Ik vond eigenlijk alles even prachtig, maar misschien komt dat, omdat ik bijna alle personages van dichtbij ken of heb gekend. Wel vraag ik mij af hoe iemand die niet bekend is met De Kring en De Herenclub, met Peter Schat en Harry Mulisch, en met al die andere denkers van de grachtengordel, deze roman zal lezen. Over het oordeel van zo’n lezer ben ik minder optimistisch, maar misschien vergis ik mij.

HP\De Tijd, 2 maart 2007