Godverdenondedju!

Columns

In het kabinet-Balkenende IV is Ronald Plasterk, de minister van Onderwijs, de te volgen man. Dat is niet alleen omdat hij intelligent, briljant en atheïst is, maar ook omdat hij als columnist zijn opvattingen nauwkeurig heeft vastgelegd. Alles wat hij onderneemt, zal onmiddellijk worden afgezet tegen wat hij daarover eerder heeft gezegd of geschreven.

Heeft de minister 300 miljoen extra te besteden voor een segment in het onderwijs, dan kan onmiddellijk worden nagegaan dat hij in een column heeft opgemerkt dat eigenlijk 1 miljard nodig is om de problemen werkelijk op te lossen. Zelfs als Plasterk nog eens 200 miljoen extra weet los te peuteren, dan nog zal men concluderen dat hij naar zijn eigen maatstaven 500 miljoen tekort komt. Het gevolg daarvan zal zijn dat Plasterk telkens tegen kamerleden en journalisten moet zeggen dat “politiek nu eenmaal compromissen sluiten is”, en “dat andere ministers nu eenmaal ook hun wensen hebben”.

Dat kan op den duur behoorlijk irritant worden.

Plasterk1.jpg

Andere ministers kampen minder met dat nadeel, want die hebben hun wensenlijstje lang niet zo openlijk geboekstaafd. Ministers en staatssecretarissen zijn doorgaans geen stukjesschrijvers en voor zover zij dat wel zijn, blinken hun geschriften niet uit vanwege stilistische gevatheden. Het voordeel is wel dat deze ministers niet onmiddellijk worden vastgepind. Trots presenteren zij de 300 miljoen die zij hebben binnengehaald, en geen journalist kan dan met een zuigend stemmetje zeggen: “Maar u wilde toch 1 miljard!?”.

“Oh ja?”, antwoordt zo’n minister dan, “waar staat dat, verdorie?”.

Hoewel…verdorie, zal zo’n minister uit dit christelijke VU-kabinet nooit zeggen. VU-ministers vloeken namelijk niet, ook al zijn zij al lang van hun geloof gevallen.

Maar daar heb je het weer: die Plasterk vloekt namelijk wel.

Zo schreef Plasterk onder het kopje Jezusmina op 10 maart 2000 een column in de Volkskrant over het probleem van het Goddelijke geslacht. Is God nou een man of een vrouw, dat is een kwestie die in theologische vrouwenstudies nijpend schijnt te zijn.

Plasterk maakt die vraag een beetje belachelijk en schrijft dan: “Dan denk ik bij mezelf: waar gaat dit in godshemelsnaam over? Mozeskriebel. Het artikel maakt ons niet veel wijzer. De naam van de Allerhoogste wordt overigens voortdurend gespeld als JHWH. Daar krijg ik ook al zo ontzettende jeuk van, JHWH. Die spelling, dat weet ik nog van vroeger toen ik als jongen naar de kerk ging, die is omdat de joden geen klinkers schrijven! Dus ze zeggen ‘jaawee’ maar ze schrijven JHWH. Vandaar. Maar, denk ik dan, in het Nederlands kennen we toch wel klinkers, Godverdenondedju! Wat nou JHWH?”.

De astronoom Dap Hartmann, die in de universiteitskrant van de TU te Delft reeds de aandacht vroeg voor Plasterks uitdrukking “Godverdenondedju!”, wijst erop dat de minister in de Volkskrant van 26 november 2004 ook nog het woord “Godverdomme” gebruikt.

Dat staat de hem netjes, en ik hoop dat u er discreet over blijft, zodat de christenen in het kabinet er geen munitie in zien om Plasterk te wippen.

Overigens maakt Plasterk in dat stukje van 10 maart 2000 nog een vreselijke blunder. Zo citeert hij koket de filosoof Wittgenstein, die zijn Tractatus beëindigd zou hebben met de zin: “Woruber man nicht sprechen kann, davon soll man schweigen”. (Zie ook onderaan de pagina.)

In werkelijkheid schreef Wittgenstein: “Wovon man nicht sprechen kan, darüber muss man schweigen”.

Dat zijn drie fouten in één beroemd citaat. Vooral het verschil tussen soll en muss is fundamenteel.

Soll is de gebiedende wijs en drukt een morele plicht uit. Een zedelijk levend mens behoort te zwijgen over datgene waarvan men niet spreken kan. Het woordje muss daarentegen duidt op een onvermijdelijkheid. Men kan hoog en laag springen, men kan doen en laten wat men wil, maar het leidt tot niets om uitspraken te doen over zaken, waarover principieel niets zinnigs te zeggen valt. Dat is wat Wittgenstein, naar mijn idee, bedoelde.

Als Plasterk zijn ministerie net zo gaat beheren als hij Wittgenstein citeert, hou ik mijn hart vast, godverdenondedju!

Binnenlands Bestuur, 2 maart 2007

Andere citaten uit dat stukje van Plasterk:

“De Utrechtse universiteit kent een nieuwe leerstoel, die voor theologische vrouwenstudies. Deze hoogleraarspositie wordt bezet door de theologe Anne-Marie Korte, en in het Utrechtse universiteitsblad van 24 februari licht ze haar vakgebied toe. Ze houdt zich bezig met ‘de problematische mannelijkheid van God’. Boven het artikel staat de kop: ‘Ik wil de discussie over Gods geslacht uit de sfeer van de man-vrouw tegenstelling halen’.

Deze zin moet u gewoon nog eens lezen: ‘Ik wil de discussie over God’s geslacht uit de sfeer van de man-vrouw tegenstelling halen.’ Als ik me eens een enkele keer somber voel dan herhaal ik in gedachten deze zin, als een mantra, en dan ben ik weer helemaal opgemonterd.

Laten we de zin eens stap voor stap doornemen. Ik heb me altijd al afgevraagd of je wel professor in de theologie kunt zijn. Wat weet je dan, wat bestudeer je dan? Je kunt natuurlijk bestuderen hoe mensen omgaan met godsdienst, dat is dan sociologie, of godsdienstpsychologie, dan ben je eigenlijk professor in de psychologie, niet in de theologie. Over God kun je toch niets zinnigs in je syllabus zetten?

Wittgenstein eindigde zijn Tractatus logico-philosophicus met de bekende zin: Woruber man nicht sprechen kann, davon soll man schweigen. En zo is het”.

En:

“Ik herinner me uit mijn studententijd dat een bekende van me, Paula M., toen gekleed in stoer zwart leren jack en zwartleren broek, met een button liep: When God created man she was only joking! Paula trouwde later met Manuel W., die geologie studeerde, en inmiddels wonen ze met hun drie kinderen in Heemstede en werkt Manuel bij de Shell, maar ik wil maar zeggen: dat was toch destijds wel een verdraaid leuke button van Paula. Kennelijk, wil ik maar zeggen, was er toch wel wat aan de hand met die discussie over Gods geslacht.

Ik spreek nu over midden jaren zeventig. Best een thema om een hele button aan te wijden, voor op je jack, maar een universitaire leerstoel?”.