Spelevaren met Harry Prick

Boeken etc

Spelevaren
Harry G.M. Prick
Uitgeverij: Vantilt

De literatuurhistoricus Henricus Gerardus Matheus Prick – roepnaam Harry, of gewoon Prick – heb ik slechts een keer ontmoet, maar uit wat ik over hem heb gehoord en uit wat ik van hem gelezen, maak ik op dat hij een gelukkig mens moet zijn geweest. Zelf heeft Prick in het autobiografische stuk Een nooit geboren vergezicht al eens bevestigd dat hij een zondagskind is. Toen zijn vader zich op 14 september 1925 naar het gemeentehuis spoedde om aangifte te doen van Harry’s geboorte, werd hij in het Frans aangesproken door een elegante dame die de weg kwijt was.
Vader Prick wees haar niet alleen terecht, maar vertelde ook wat zijn eigen bestemming was. De dame, die een Française van adellijke afkomst bleek te zijn, was daarover zo verrukt dat zij nog diezelfde dag aan huize Prick een zilveren rammelaar kwam brengen.

Na zo’n start kon het natuurlijk niet meer mis gaan.

Harry G.M. Prick was iemand die zich moeiteloos kon geven aan leven en werk van anderen. Hij bewonderde, maar in zijn bewondering voelde hij zich nooit tekort gedaan. Hij was vlijtig en toegewijd, maar zeker niet zonder Schwung en zonder humor. Hij moet ook iemand zijn geweest die van het leven kon genieten. Toen hij vorige september op 81-jarige leeftijd stierf, schreef Kees Fens in zijn necrologie over Prick: “Hij sprak in lange, zorgvuldig geconstrueerde zinnen, vol feiten en exacte details en genoot er, geloof ik, zelf het meeste van hoe hij een mededeling van enige omvang tot een feestrede kon maken”.

Hier zien wij Prick onmiddellijk voor ons: een redenaar in volle glorie, staande aan een (te) lange tafel, waar voorname en enigszins gezette heren luisteren naar wat op bloemrijke wijze naar voren wordt gebracht. Een van de heren zou Lodewijk van Deyssel kunnen zijn, die zijn hele archief aan Prick naliet, en aan wie Prick ook het grootste deel van zijn leven heeft gewijd. Van Deyssel had zich geen betere schatbewaarder kunnen wensen.

Spelevaren.jpg

Een aantal van die feestredes – letterlijk – zijn nu door Nop Maas bijeengebracht onder de titel: Spelevaren. Een beetje een truttige titel, als je het mij vraagt, afkomstig uit een conversatie die Prick had met de door hem eveneens bewonderde Anton van Duinkerken: “Bij die gelegenheid vroeg ik hem op de man af of er voor hem van spelevaren op de vijver van het irrelevante een soortgelijke verleidingskracht uitging als ik die zelf daarvan meende te ondergaan. Hij gaf ronduit toe dat hij er vaak weerloos tegen was”.

Proef ik in dit door Nop Maas gekozen citaat, alsmede in de gekozen titel, een snuifje kritiek? Heeft de samensteller ermee bedoeld dat Prick soms de neiging had om zich te buiten te gaan aan het verzamelen en weergeven van hoogst irrelevante details?

Spelevaren over de zee, en wie gaat ermee? Sinds ik dit kinderliedje lang geleden zelf heb zongen, heb ik woord spelevaren niet meer gehoord. Spelevaren – een woord zonder zorgen, een ouderwets woord, een woord dat Harry Prick in elk geval op het lijf geschreven was.

Harry Prick zal de geschiedenis ingaan als de biograaf van Lodewijk van Deyssel. Hij heeft die taak met zo veel inzet en overtuiging verricht dat het uitgesloten lijkt dat een ander ook nog eens een biografie over van Deijssel zal schrijven. Harry Prick was de man de voetnoten, maar hij is zelf de grootste voetnoot aller voetnoten geworden.

Toch kon Prick zelf ook schrijven. De literatuurgeschiedenis kan hem dankbaar zijn, maar het is jammer dat Prick ook niet wat meer over zichzelf heeft geschreven. Je kunt je inderdaad vrolijk maken over zijn geconstrueerd en wat archaïsch aandoend taalgebruik, en het is waar dat Prick zijn horloge niet gelijk zet als het zomertijd wordt, maar dat hij met de wijzers gaat “manoeuvreren”. De neiging om het allemaal zo mooi mogelijk te op te schrijven, lijkt een aanstellerig spel, maar daardoor krijgt zijn proza vreemd genoeg wel degelijk een eigen toon. En dat is natuurlijk ook hard nodig als je meesttijds met je hoofd in het werk van anderen zit.

Büch+Prick.jpg

Kort voor zijn dood schreef Prick het ontroerende Een andere Boudewijn Büch over zijn vriendschap met de mythomaan Büch. Daarin beschrijft Prick zonder rancune – wat bijna bovenmenselijk is – hoe hij door Büch bijna voortdurend werd voorgelogen en hoe iemand die hij waardeerde en hoogachtte een charlatan bleek te zijn. Het was een van de beste boeken van het jaar 2005.

Hoewel zijn boek over Büch is gespeend van bitterheid, moet het hem toch zwaar zijn gevallen toen hij het bedrog doorkreeg. Maar misschien is hij er ook weer zo overheen gestapt, misschien was deze koninklijke verzamelaar van feiten en feitjes voornamelijk oppervlakte. In het autobiografische stuk uit Spelevaren schrijft Prick: “Nu mij wordt gevraagd wat het leven mij heeft gebracht, kan antwoord daarop niet anders luiden dan: zo goed als alles wat ik in mijn jongelingsjaren ervan heb durven hopen”.

Inderdaad een gelukskind. Hoe zou de dood hem getroffen hebben?

In alle opstellen uit Spelevaren spelen Pricks grote helden Lodewijk van Deyssel en Frans Erens een rol. Aanvankelijk zou Prick een apart boek over Erens uitbrengen, maar dat is door Pricks dood niet doorgegaan. Spijtig, zeker als je Pricks stuk over Erens als wereldburger en neurotische verhuizer nog eens naleest. Maar het mooiste opstel uit de bundel gaat noch over Van Deyssel, noch over Erens. Het is het opstel waarin de obsessie van Willem Kloos voor Frederik van Eeden wordt beschreven onder de titel: “Ik scheen hem geenszins ’t Ware”.

Dit opstel, waarin de houding van Kloos wordt geschetst nadat hij afgronddiep werd beledigd door Frederik van Eeden, is een verrukkelijk staaltje literatuurgeschiedenis. Prick beschrijft de situatie vanuit verschillende kanten en brengt ook begrip op voor Kloos, die de aanval van Van Eeden nooit heeft kunnen verkroppen. Minder sterk, maar geestig genoeg, is het opstel dat Prick heeft geschreven ter ere van de zestigste verjaardag van Frédéric Bastet: Over Couperus ´Chaussure` en nog zo het een en ander. Het stuk over Couperus’ schoenenverzameling en over – inderdaad – nog veel meer trivia. Maar het was dan ook een echt feeststuk. En dan genoot Prick, zoals Fens opmerkte, van iedereen zelf nog het meest.

HP\De Tijd, 26 mei 2007