De winner wint van de loser

Boeken etc

Marte Jacobs
Tim Krabbé
Uitgeverij: Prometheus
Sterren: * * * *

Marte Jacobs
, de nieuwe roman van Tim Krabbé, heeft alle kenmerken van een echte Krabbé. De hoofdpersoon is een man alleen, die geconfronteerd wordt met een liefde uit zijn jeugd. Die liefde is destijds op niets uitgelopen, maar door een gebeurtenis in het heden komt de obsessie van toen in al haar hevigheid weer boven. En dan is er natuurlijk de twist aan het eind, waarin alles zich ontvouwt, nadat wij pagina’s lang in spanning zijn gehouden. Maar bovenal is er die specifieke stijl die een Krabbé tot een Krabbé maakt. Eenvoudig van taal, ogenschijnlijk ongelaagd, maar geschreven in de bedoeling om onbewust bij de lezer emoties teweeg te brengen.

Marte Jacobs kan heel goed gelezen worden als het vervolg op Kathy’s dochter, dat in 2002 verscheen. In Kathy’s dochter gaat het over een schrijver, die wordt benaderd door een jonge vrouw. Zij heeft ontdekt dat haar onlangs overleden moeder ooit een verhouding heeft gehad met de schrijver, en wil daar meer van weten. Uit gevoel voor symmetrie, maar tevens uit nieuwsgierigheid en lust begint de schrijver ook een verhouding met de dochter, die – beide partijen weten het van tevoren – op niets zal uitlopen.

Marte Jacobs.jpg

In Marte Jacobs is de dochter als intermediair naar het verleden vervangen door een concurrerende schrijver. Zonder het verhaal al te zeer te verraden, zit het ongeveer zo. Hoofdpersoon in Marte Jacobs is Emile Binenbaum, geen schrijver maar een dichter. Als de roman begint, is hij een jaar of zestig. Erg succesvol is hij niet meer, maar hij blijft in leven door te teren op dat ene succes: het prachtige vers Pasgeboren Girafje, waarmee hij meer dan veertig jaar geleden debuteerde en dat hem ook eeuwige roem schijnt te hebben verschaft. Daarna is het sappelen gebleven, maar zijn bestemming – dichter zijn – heeft hij nooit verloochend.

Onwillekeurig moest ik bij Emile Binenbaum aan de dichter Jan Kal denken.

Op een keer wordt Emile Binenbaum uitgenodigd voor een reünie, waarop ook zijn voormalige klasgenoot Willem Reiff aanwezig zal zijn. Hoewel Reiff tijdens hun schooltijd niet is opgevallen door een bijzondere interesse voor de literatuur, is hij later toch schrijver geworden. En wat voor één! Van elk nieuw boek van Reiff liggen er “vestingmuren” bij de boekhandels. Jaloers vraagt Binenbaum zich wel eens af of die boeken ook gelezen worden. Maar wat doet dat er toe? Zij worden in elk geval verkocht.

Bij Reiff moest ik een paar keer aan Van Dis of A.F.Th. denken, maar het is ook mogelijk de dichter en de schrijver in Marte Jacobs te zien als twee afsplitsingen van Krabbé zelf. Reiff is dan de Krabbé van de goed verkopende boeken, die over de hele wereld worden vertaald en waarvan films worden gemaakt. Binenbaum is de Krabbé die nooit literaire prijzen krijgt, die zelfs niet voor de AKO of de Libris wordt genomineerd, en aan wie bovenal het succes kleeft van dat ene dunne boekje Het gouden ei.

In begin van Marte Jacobs werd ik enigszins op het verkeerde been gezet door de suggestie dat de roman een krachtmeting gaat beschrijven tussen een geslaagde schrijver en een mislukte dichter, met als een inzet een meisje uit hun jeugd. Wie van de twee zal het meisje veroveren?

De geslaagde schrijver, zult u vermoedelijk antwoorden zonder het boek gelezen te hebben, want aan niets kleeft zo veel seksuele aantrekkingskracht als aan succes. Maar dan heeft u maar ten dele gelijk. Marte Jacobs is namelijk veel meer dan een strijd tussen twee literaire tegenpolen.

Marte Jacobs bevat in de verte een statement over wat literatuur behoort te zijn en misschien legt het ook enigszins uit waarom Krabbé nu al jaren leeft als de literaire kluizenaar, die zich nergens meer laat zien. Maar naar mate het verhaal vordert, verdwijnen al die zijpaden uit beeld en gaat het voornamelijk nog over de vraag wat het betekent om als jong student en dichter verliefd te zijn op een Lolita-meisje van veertien. Zeer tot zijn eigen verbazing moet Binenbaum zelfs constateren dat Reiff misschien toch niet die slechte schrijver is waarvoor hij hem altijd heeft gehouden.

Marte Jacobs staat op het punt naar de middelbare school te gaan, als Binenbaum zijn eindexamen gaat doen. Het leeftijdverschil tussen een eerste- en een zesdeklasser is te groot, maar Binenbaum wordt toch verliefd en in die toestand schrijft hij zijn eerste gedicht, het later zo beroemd geworden Pasgeboren Girafje. Wij kunnen alleen maar raden wat daar in moet staat, maar dat het rijmt wordt wel meegedeeld. De liefde wordt beantwoord, maar nooit geconsumeerd, zoals dat tegenwoordig heet. Al de keren dat zij elkaar tegenkomen, blijft het platonisch, op een afstand. Dat Binenbaum in de tussentijd wel degelijk een volwassen vriendin krijgt, doet er nauwelijks toe.

Tot Marte Jacobs achttien is geworden.

Alles lijkt nu in volmaakte harmonie klaar te liggen om de twee geliefden bij elkaar te brengen. Maar dan, als de geliefden na een feestje op het punt staan naar huis te gaan en er nog wat heen en weer wordt gedrenteld, schiet Reiff naar voren.

“Jou moet ik hebben”, zegt hij, “ga mee”.

En zij gaat mee. Harry Mulisch zou het Reiff niet verbeterd hebben.

Het zal de laatste keer zijn dat Binenbaum zijn grote liefde ziet. Wel blijft haar verschijning door zijn hoofd spoken en telkens als Reiff met een nieuw boek komt, voelt hij zich gedwongen om het te lezen. Misschien kan hij al lezende toch nog een glimp van haar opvangen. Maar in al die jaren vindt Binenbaum niets in de boeken van zijn concurrent. Tot, niet lang de reünie, het nieuwste boek van Reiff verschijnt. De titel luidt: Een meisje uit mijn jeugd.

Hoe het verder afloopt, zal ik hier niet verklappen, want zoals alle romans van Krabbé heeft ook Marte Jacobs een doordacht plot, dat op de verrassing drijft.

Krabbé heeft weer een echte Krabbé geschreven, wat betekent dat je Marte Jacobs in een ruk uitleest. Goed geschreven, spannend, maar tevens conventioneel. Een nieuwe kant van zichzelf heeft Krabbé niet laten zien. Maar Gerard Reve zei het al: wie zou ik anders moeten herhalen dan mijzelf?

HP\De Tijd, 5 oktober 2007