Kees Fens de onzichtbare man

Beweringen en bewijzen

Sartre heeft eens gezegd dat een mens zich pas bewust wordt van zichzelf op het moment dat hij zich bewust wordt van anderen. Je realiseert je dat je bestaat wanneer je wordt getroffen door de blik van een ander.

Fens3.bmp

Dat moment kan zo confronterend zijn dat iemand de blik niet kan beantwoorden en de ogen neerslaat. Sommige mensen moeten zelfs blozen, een fysiologisch verschijnsel dat nog altijd raadselachtig is. Het is een gevoel van schaamte dat optreedt, omdat de blik van de ander wordt ondergaan als een oordeel.

Volgens Sartre’s vijanden hechtte de filosoof vooral zo veel belang aan de eerste blik, omdat hij zelf scheel en lelijk was. Dat Sartre zich schaamde zodra iemand naar hem keek, viel in zijn geval te begrijpen, maar dat wil nog niet zeggen dat het hier om een universeel menselijke reactie gaat.

Qua uiterlijk had Kees Fens veel weg van Sartre. Wie hem voor de eerste keer ontmoette, zag een gehavend mens. Je voelde dat hij zich niet naar voren wilde dringen, maar liever onzichtbaar wilde blijven. Treffend vond ik beschrijving van H.U. Jessurun d’Oliveira, die Fens in 1962 ging vragen of hij mee wilde werken aan het tijdschrift Merlyn. “Hij lag toen net in het ziekenhuis”, zei d’Oliveira, “want hij had ook destijds al een heel slechte huid en was allergisch voor alles. Zo maakte ik kennis met hem; een geheel in windselen verborgen gestalte”.

De onzichtbare man.

Zo was hij, heb ik wel eens gedacht, het liefst door het leven gegaan. Lang heeft Fens het woordje “ik” uit zijn kritieken geschrapt en de eerste keer dat hij het toch gebruikte, heeft hij beschreven als een ware worsteling. Het verzoek van d’Olveira had in geen betere aarde kunnen vallen, want Merlyn wilde aan close-reading doen, de methode van literatuurbeschouwing die de tekst centraal stelt en zich minder bekommert om de biografie van de schrijver. Dat Proust een loslippige huishoudster had, was niet van belang, het ging uitsluitend om wat Proust geschreven had. Net als Fens zelf, moest de schrijver onzichtbaar blijven.

Fens 1.jpg

Zijn uiterlijk is in verschillende opzichten bepalend geweest voor zijn hele bestaan. Juist omdat het ontbrak in zijn eigen voorkomen, zocht Fens naar schoonheid in alles om hem heen. Hij deed dat niet op een pompeuze manier, maar in de rol van de bewonderaar die inziet dat anderen iets bezitten dat hemzelf ontbreekt. Hij zocht de schoonheid niet alleen in kunst en literatuur, maar had – zoals hij het zelf zei – ook veel “plezier in het esthetische van de sport”. Hoewel zelf al lang niet meer godsdienstig bleef hij de schoonheid van religieuze uitingen bijzonder waarderen. Maar pas aan het eind van zijn leven, toen zijn eigen ik eindelijk een hoofdrol opeiste, begon hij zich elegant te kleden.

Een bewonderaar is geen polemicus die een slecht boek opvat als een persoonlijke belediging. Een bewonderaar is geen scherpslijper, die vindt dat zo’n belediging gewroken dient te worden. De beslissing van Fens om te stoppen met het schrijven van kritieken, was dan ook volkomen logisch. Hij zocht niet naar onenigheid en strijd, maar naar harmonie. Harry Mulisch, die niet altijd de goede toon weet te treffen als een van zijn generatiegenoten is heengegaan, sprak – misschien minder vriendelijk dan bedoeld – een waar woord over Fens: “Er stak geen kwaad in de goede man. En dat kan je lang niet van alle schrijvers en critici in Nederland zeggen”.

Fens was geen man van harde woorden en strafexpedities, maar hoe positief is het om een man te zijn waarin geen kwaad steekt? Wellicht klinkt in de opmerking van Mulisch toch een verre echo van het afwijzende oordeel dat Fens ooit over de vroege boeken van Mulisch uitsprak en waarop Mulisch had geantwoord met: “Merlyn-quatsch”.

In die paar keer dat ik Fens heb ontmoet, heb ik leren kennen als een geweldig aardige man. Jazeker, ook mij heeft hij wel eens gebeld. Wie leeft onder het regiem van zijn uiterlijk heeft kennelijk de neiging zich snel eenzaam te voelen. Hij belde over een stukje waarin ik de bekeerling Willem Jan Otten had geplaatst tegen kardinaal Afrink, over wie toen net een biografie was verschenen. Terwijl Otten ten prooi was gevallen aan de worsteling des geloofs, heeft Alfrink zo’n innerlijke strijd nooit gekend. Alfrink werd als katholiek geboren en ging als katholiek dood. Nooit was er een moment van twijfel of catharsis. Katholiek zijn was voor de kardinaal even vanzelfsprekend als de slurf voor de olifant. Uit de biografie kwam je weinig te weten over de inhoud van het geloof, want daar had Alfrink het ook nooit over, maar wel kon je eruit leren hoe je een kapelaan diende te ontslaan en ook hoe je de kardinaalshoed aan de kapstok moest ophangen.

Fens zei dat hij zichzelf op de een of ander manier in Alfrink herkende. Inhoudelijk was er aan het geloof weinig te beleven. De schoonheid ervan lag in het precies uitvoeren van de rituelen. Dat kon adembenemend mooi zijn.

de Volkskrant, 19 juni 2008