In de Waalse kerk te Haarlem ben ik afgelopen zaterdag door de vrijdenkersvereniging De Vrije Gedachte uitgeroepen tot vrijdenker van het jaar 2008. Voorzitter Lex Hagenaars reikte mij de eervolle onderscheiding uit. De vereniging beschouwt me als “een goed voorbeeld van rationeel en kritisch denken over mens en maatschappij”. Hieronder volgt mijn dankwoord.
“De familie sterft van bovenaf en groeit van onderen weer aan”, is een dichtregel van Gerrit Achterberg.
Voor mij geldt die regel in het bijzonder, want ik heb in mijn leven eerst het vak van mijn moeder uitgeoefend en toen het vak van mijn vader.
Mijn vader was journalist, links en antireligieus, en voor de oorlog woonde hij bij zijn ouders in een huis van de Dageraad. Zijn vader – mijn grootvader dus – was een van de oprichters van de AVVL, de Arbeiders Vereniging voor Lijkverbranding, een instelling die om principiële redenen het cremeren wilde bevorderen. Begraven vond men vies en onhygiënisch, en irrationeel bovendien, want het legde een kiem voor allerlei ziekten. Het is moeilijk voorstelbaar dat dat toen zo’n strijdpunt was. Hoewel mijn vader uiteindelijk meer naar Troelstra neigde dan naar Domela Nieuwenhuis moet de beweging van de Vrijdenkers hem goed bekend geweest zijn.
Dat ik tenslotte journalist en een beetje schrijver ben geworden, heb ik ongetwijfeld aan mijn vader te danken, die mij al vroeg heeft bijgebracht dat in het leven de vragen naar het wie, het wat en het waarom de belangrijkste zijn.
Toch wil ik het vandaag niet hem over mijn vader en het vak van mijn vader, maar over mijn moeder en het vak van mijn moeder.
Mijn moeder is in 1918, het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog, geboren en zou nu negentig geweest zijn. Zij kwam uit een West-Friese boerenfamilie, die Hamstra heette. Direct na de Tweede Wereld trouwde zij met een jood en ik kan mij daarom met recht daarom de enige kosjere ham ter wereld noemen. Zij was Nederlands Hervormds gedoopt, maar was totaal niet gelovig. In jaren vijftig heeft zij verwoede pogingen gedaan zich te laten uitschrijven, nadat een ouderling tegen haar had gezegd dat mijn vader voor een jood best een aardige kerel was. Het is haar na een strijd van jaren tenslotte gelukt het bewijs van die uitschrijving zwart op wit te krijgen.
Ze was een vrijgevochten vrouw. Zij verbrak voor de oorlog een eerder huwelijk, omdat zij haar echtgenoot niet leuk genoeg vond. En zij scheidde zonder alimentatie vragen, wat in die tijd nog uitzonderlijker was. Zij werkte en is dat haar hele leven zo veel mogelijk blijven doen.
Zij was onderwijzeres. Met hoofdakte, want dat hoorde er altijd bij. Van één ding was zij overtuigd: van het belang van openbaar onderwijs. Zij geloofde in het recht van ieder kind om zonder indoctrinatie onderwijs te krijgen. Thuis mochten ouders hun kinderen laten geloven wat zij wilden, maar in de schoolbanken paste geen metafysica. Het was voor haar ondenkbaar dat zij op een katholieke, protestantse of joodse school les zou geven, er nog van afgezien dat zij daar natuurlijk niet zou worden aangenomen.
Omdat ik op de middelbare school volkomen mislukte, zat er ook voor mij niets anders op dan onderwijzer te worden. In de zestiger jaren ging dat nog zo. Na een driejarige HBS, waar de afleggertjes van de vijfjarige HBS terecht kwamen, kon je rechtstreeks naar wat toen met een prachtig woord de Kweekschool heette.
Kweekschool.
Over dat woord heb ik mij altijd verbaasd. Wat betekende het? Kweken was toch iets agrarisch, zoiets als stekken en dat deed je toch met planten? Werden wij als leerlingen gekweekt tot onderwijzers en onderwijzeressen, of werden wij opgeleid om kinderen te kweken? Ik ben er nooit helemaal uitgekomen. Tegenwoordig schijnen kweekscholen pabo’s te heten, ook een woord waarvan ik geen idee heeft wat het betekent.
Volgens mij is het iets Mexicaans. Je hebt borrito’s, taco’s en pabo’s.
Niettemin heb ik, ondanks mijn onzekerheid over al dat gekweek, die opleiding afgemaakt, maar helaas kwam mijn carrière als onderwijzer reeds na drie dagen ten einde. Als invaller moest ik optreden in een zesde klas van de Tsaar Peter School, een school in een van de armste buurten van Amsterdam, zo’n buurt die je nu een prachtwijk zou noemen, waar de meisjes al borsten hadden en slechts een paar jaar jonger waren dan ik. In de pauze werden melkflesjes uitgedeeld, waarbij een rietje door een verzilverde dop werd gestoken. Het begon ermee dat een van de leerlingen met rietje gebruikte als blaaspijpje en dat de hele klas al spoedig veranderde in een melkfontein en dat juist op het hoogtepunt daarvan het hoofd der school binnenkwam om te zien hoe ik het ervan afbracht.
Mijn moeder was teleurgesteld, toen ik haar vak verruilde voor het vak van mijn vader. Het beroep van onderwijzer was een beroep vol ambtenaarlijke zekerheden, althans toen werd toen nog gedacht. Het vak van journalist – een ander vak dat je kon doen als je overal in mislukt was – werd daarentegen juist gekenmerkt door allerlei onzekerheden.
Hoewel ik het vak van vader mijn verdere leven heb uitgeoefend, heb ik – vooral sinds ikzelf kinderen heb – vaak aan mijn moeder gedacht. Bijvoorbeeld toen ik voor mijn dochter een lagere school – pardon, basisschool – zocht. Wij kwamen terecht op de Peterschool in Amsterdam, een alleraardigste school in een nette buurt.
Maar toch gebeurde er iets vreemds, wij spreken eind jaren tachtig.
De school stond open voor alle gezindten, wat ons in het inleidende praatje van het hoofd in alle toonaarden werd benadrukt. Maar bij de rondleiding deed ik per ongeluk een deur van een opbergruimte open en daar hing boven een paar gymnastiektoestellen een beeldje van Christus aan het kruis. Op mijn vraag aan het hoofd of de Peterschool misschien een katholieke school was, antwoordde hij: “Officieel wel, maar wij doen er niets meer aan”.
Dat was voor mij een eyeopener.
In het begin van de twintigste eeuw was een harde schoolstrijd gevoerd, waarbij het bijzonder onderwijs gelijk was gesteld aan het openbaar onderwijs. Ook bijzonder, meestal confessioneel onderwijs werd voortaan door de overheid gefinancierd. Met andere woorden scholen die hun kinderen gingen opleiden tot specifiek katholieke, protestantse of joodse medeburgers werden uit de openbare middelen betaald. Liberalen, socialisten, sociaal-democraten en communisten hadden destijds die gemeenschappelijke strijd verloren, en nu verklaarde opeens het hoofd zo’n katholieke school “dat ze er niets meer aandeden”.
Zoiets was natuurlijk gebeurd onder dwang van de secularisatie. Niet alleen liepen de kerken leeg, hetzelfde gebeurde met de scholen met een confessionele achtergrond. Maar veel beter dan de kerken hebben die scholen zich aangepast aan de nieuwe situatie. Voor een kerk is het natuurlijk moeilijk om tegen kerkgangers te zeggen: “Kom gezellig binnen, maar wij doen er niets meer aan”. Bij katholieke en protestantse scholen is dat in de jaren tachtig en negentig evenwel de praktijk geworden Op deze, niet helemaal eerlijke manier heeft het bijzonder onderwijs zijn overheidssubsidies weten te behouden.
Ik moet daarbij denken aan Harry Mulisch die een jaar geleden in een krant vertelde dat zijn zoon was uitgeloot voor het Barleus Gymnasium, waar hij overigens praktisch tegenover woont. Wel kon zijn zoon naar het verderop gelegen Hervormd of naar het Ignatius. Dat is tegenwoordig heel normaal in Amsterdam en ik vermoed overal in Nederland.
Ook al ben je totaal niet religieus, voor je het weet zit je kind op een school die genoemd is naar Calvijn of naar Pius. En dat maakt helemaal niets uit, want ze doen er toch niets meer aan. Denk dat er op het Hervormd nog wordt gebeden.
Ik moet hier trouwens een kleine kantekening maken. Mijn jongste zoon zit op een Daltonschool, en ook Daltonscholen vallen onder het bijzonder onderwijs, het zogenaamde algemeen bijzonder onderwijs, dat niet uitgaat van de levensovertuiging van de ouders, maar van onderwijskundige ideeën. De scholen onderscheiden zich in methode en didactiek en dat lijkt mij alleen maar zinvol. Deze scholen zou je eigenlijk net zo goed tot het openbaar onderwijs kunnen rekenen, want de ouders maken niet uit wat hun leerlingen leren, maar hoe zij dat gaan doen.
Inmiddels zijn wij aangekomen in het multiculturele tijdperk.
Onder invloed van de islam lijkt het erop dat men “er weer iets aan wil gaan doen”. Als er katholieke, protestantse, joodse en Rudolf Steiner scholen bestaan, dan dient de weg ook vrij te zijn voor islamitische scholen. Dat is logisch en bezien vanuit de schoolwet van 1917 ook volkomen terecht.
Maar toch ben ik er niet gelukkig mee. Islamitische scholen die er weer iets aan gaan doen, bevorderen de integratie niet. Ik houd het voor een ernstige misvatting te veronderstellen dat men de religie juist moet gebruiken om die fel begeerde integratie te bevorderen, en zo het moslimfundamentalisme tegen te gaan. Het zijn met name de burgemeester Job Cohen en zijn Amsterdamse stadsdeelvoorzitter Ahmed Marcouch die deze lijn voorstaan. Marcouch wil zelfs islamonderwijs invoeren in het openbaar onderwijs.
Is er iets op tegen wanneer onze kinderen iets leren over de islam?
Natuurlijk niet, maar de vraag is of daar speciale lessen voor moeten worden gegeven. Ik dacht dat er ook zoiets bestond als aardrijkskunde, een vak waarin heel goed de wereldgodsdiensten behandeld kunnen worden.
Bij speciaal islamonderwijs komen meteen vragen op als: wie gaat dat verzorgen en dient zulk onderwijs misschien een politiek doel? Ik zou er als ouder niet gerust op zijn.
Natuurlijk wil ik dat mijn kinderen opgroeien in goed burgerschap, maar ik zie er niets in als imam – al of niet goedgekeurd door Job Cohen of door de Vereniging van Huisvrouwen – komt vertellen dat islam liefde is en dat afvalligheid juist erg door de profeet wordt aanbevolen.
De achtergrond van Marcouch zijn aanbeveling is natuurlijk dat meer kennis leidt tot meer begrip. Meer kennis van de islam of het katholicisme zou ook meer begrip voor die godsdienst genereren, wat dan weer de integratie en de multiculturele samenleving ten goede zou komen. Maar misschien leidt meer kennis ook wel eens tot minder begrip. In de tijd dat de Sovjet-Unie heeft Karel van het Reve – vrijdenker van de jaren 1960 tot 1999 – erop gewezen dat je een communist van zijn geloof kon genezen door hem gewoon naar Moskou te sturen. Confrontatie met de werkelijkheid is soms de beste remedie tegen waandenkbeelden.
Mijn moeder was een oprecht sociaal-democrate. Het is maar goed dat ze niet meer hoeft te horen hoe het er momenteel met de partij van mevrouw Hamer voorstaat. Mijn moeder geloofde ook oprecht in het openbaar onderwijs.
Het zou een eerste stap naar herstel zijn als de Nederlandse sociaaldemocratie het openbaar onderwijs weer bovenaan haar lijst van speerpunten plaatst, want op dit punt wordt het met Job een flop. Net als met de Amsterdamse metro.
En met die constatering dank ik de Vrije Gedachte voor de eervolle onderscheiding tot Vrijdenker van het jaar 2008. Ik heb gezegd.
Waalse Kerk te Haarlem, 13 september 2008