Jaap van Heerden is hoogleraar psychologie aan de universiteit van Maastricht. Deze column gaat over de tragiek van het koningschap.
Over niet al te lange tijd zal Willem-Alexander koning van Nederland zijn. De Nederlandse politiek is inmiddels schuchter begonnen aan een discussie of die aanstaande troonswisseling niet een goede gelegenheid is de functie van ons staatshoofd nader te definiëren, een beetje te herzien, te moderniseren of te versoberen.
De politici zijn er nog mee bezig. Juliana kreeg na haar abdicatie wat meer gelegenheid zich te verdiepen in de theorie van de reïncarnatie, waar zij haar hele leven al belangstelling voor had.
Uit die laatste jaren stamt haar verzuchting dat zij hoopte in een volgende leven echt wat te doen te krijgen. Dat werpt een naargeestig licht op het koningschap. Het is toch triest dat iemand vol goede verwachtingen moet uitzien naar een volgend leven, dat wat meer bevrediging moet opleveren dan het leven dat haar deelachtig werd. Het kan zijn dat Juliana hoopte in een volgend leven terug te keren als vorstin, mogelijk van dit zelfde landje, maar dan met meer verantwoordelijkheid en zeggenschap.
Maar dat zou geen enkele politicus haar willen toezeggen, zelfs niet als hij reïncarnatie voor onschuldige flauwekul houdt. Wel interessant deze vermoede terughoudendheid onder onze politici, want die betekent dat hun intellectuele integriteit hen verbiedt de bejaarde prinses in haar goedgelovigheid een beetje tegemoet te komen.
Het kan ook zijn dat Juliana in een volgend leven haar tijd hoopt te besteden aan niet-constitutionele zaken die voor haar echt de moeite waard zijn en dan zou je als politicus haar kunnen beloven dat zij niet hoeft terug te keren als vorstin en haar leven gegarandeerd mag wijden aan al die dingen die haar na aan het hart liggen. Maar ook hier verzet de intellectuele integriteit zich tegen de mogelijkheid welwillend met haar mee te praten. Dat kan je niet doen, je zou haar in een waan sterken, die je beter onbesproken kunt laten. Die belofte zou toch een beetje oplichterij zijn. Maar als je niet bereid bent Juliana in een volgend leven een bevredigend baantje te geven, waaraan ontleen je dan het recht haar in dit leven een zinvolle besteding van haar tijd te ontzeggen. Zo heeft zij helemaal niets. Mag je zo over iemands leven beschikken? Dit is in essentie het morele probleem van het erfelijk koningschap.
Ik sta altijd verbaasd hoe afstandelijk en onbewogen politici en andere nadenkende figuren praten over de koningin en haar opvolger. Zij praten nooit over een persoon, maar altijd over een rol. Dat zou niet zo onbegrijpelijk zijn als die rol nog onvervuld was. Maar het staat al vast wie hem moet vervullen en daardoor wordt over het hoofd van de kandidaat beslist wat hij zal zijn in dit leven.
Je hoort nooit iemand zeggen, tja, ik hoop dat hij dit wil doen. De teneur is altijd, dat hij is zoals de grondwet hem omschrijft, want hij verkeert nu eenmaal niet in de positie dat hij ooit over zijn eigen leven kan beschikken. Wat politici in feite bespreken is de vraag, hoe zullen wij zijn leven inrichten, terwijl zij pretenderen slechts mee te praten over de formulering van een artikel in de grondwet. Maar dat is niet zo. Zij beslissen wat Willem-Alexander van zijn leven zal maken. Het is een prerogatief van de kroon dat hij daarover zelf niets heeft te zeggen.
Geen zin, dan leef je maar niet. Zijn leven valt samen met zijn rol. Dat overkomt verder niemand. Hoe absurd de situatie is leert ons het leerstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid. Zelden heb ik een huichelachtiger standpunt zo enthousiast horen verdedigen door staatsrechtgeleerden. Wat het staatshoofd ook vindt, de minister is voor zijn opinie verantwoordelijk.
In feite beslissen wij grondwettelijk dat er althans één Nederlander is die geen eigen mening kan hebben en als hij hem onverhoopt toch heeft is hij de enige Nederlander die niet zelf verantwoordelijk voor zijn mening is en daarover ook niet de discussie kan aangaan. Hij kan daarop niet aangesproken worden en hij kan zich daarop ook niet verdedigen. Zijn opinie, zo onmiskenbaar ontsproten aan zijn eigen brein, behoort hem niet toe, maar de minister. Het staatshoofd als vader van drie kindertjes zal in huiselijke kring moeten vertellen, dat alles wat zij vinden, nu en in de toekomst, hen niet toebehoort.
Hoe graag zij dat ook zouden willen, in feite kunnen zij niet zelf hun mening verdedigen. Dat moet een ander doen. Dat kan toch alleen maar tot moeilijkheden leiden. Het behoort tot de rechten van de mens, dat niet bij geboorte hem het recht op een eigen mening ontvalt.
Jaap van Heerden