Op 85-jarige leeftijd is vorige week Simon van der Meer overleden, de fysicus die in 1984 de Nobelprijs kreeg voor het aantonen van de W- en Z-bosonen. Het bestaan van deze elementaire deeltjes was voorspeld door de theorie, maar Van der Meer wist ze op ingenieuze wijze zichtbaar te maken in de grote deeltjesversneller van CERN.
Hij werkte de principes uit van de stochastische koeling, wat niets met de verlaging van temperatuur te maken heeft, maar waarmee natuurkundigen de techniek bedoelen die de onderlinge bewegingen van moleculen kan verminderen.
De Nederlandse kranten hadden er niet veel ruimte voor over, hoewel Van der Meer toch een Nederlander was, en bovendien de eerste fysicus van CERN die werd gelauwerd met een Nobelprijs.
Daarbij staat de natuurkunde binnen de Nobelhiërarchie het hoogste in rang. Van der Meer, een verlegen mens en verre van een opschepper, vertelde me dat hij bij de uitreiking van de Nobelprijs in de eerste auto moest zitten en de economen in de laatste auto.
Toch las ik niet meer dan een paar necrologietjes. Was de Nederlandse krant een mijnheer, tegenwoordig lijkt hij meer op een mevrouw die de hele dag bezig is met haar uiterlijk. Maar ik ben natuurlijk een ouwe zak.
Aan Van der Meer bewaar ik hele goede herinneringen, niet in de laatste plaats omdat ik een primeur aan hem te danken heb. Waar het mee begon, was de tip dat op CERN een Nederlandse natuurkundige werkte, die Nobelprijsfähig was. Een eventuele toekenning zou groot nieuws zijn, want het was op dat moment lang geleden dat een Nederlander die prijs was toegevallen. Een week later reisde ik samen met Rob Sijmons, de te vroeg gestorven wetenschapsredacteur van Vrij Nederland, naar Genève. Daar werden wij hartelijk ontvangen door Van der Meer en zijn vrouw.
In dagen daarop kregen wij een uitvoerige rondleiding door de onderaardse gangen van CERN. Je daalt af in 25 meter diepe schacht die uitkomt op een detector, een immens samenstel van draden, kabels, zekeringen, knipperlichten, computers en andere hightec apparatuur. De detector omklemt een kilometers lange, cirkelvormige buis waarin men de elementaire deeltjes praktisch met de snelheid van het licht op elkaar laat botsen. Onderweg in de artificiële spelonken werden wij uren lang voorgelicht door Van der Meer en zijn collega’s. |
(Van der Meer kreeg de Nobelprijs samen met Rubbia – zie hieronder).
Van der Meer was de ingenieur achter deze technologie. Hij zei dat hij zijn vindingrijkste gedachten kreeg als hij thuis aan lummelen was: “Je moet open staan om warrige, rare ideeën uit te werken. Als je denkt: dit is krankzinnig, dat ziet iedere gek, dan moet je het juist niet aan de kant schuiven”. Precies op dezelfde dag dat Sijmons en ik het interview publiceerden, gebeurde het wonder: Van der Meer kreeg de Nobelprijs.
Lange tijd heb ik nog contact met hem onderhouden, want hij bezat ook een klein pandje op de Spiegelgracht in Amsterdam. In 1988 kreeg ik op zijn verzoek de eervolle uitnodiging om hem als secondant te vergezellen naar Parijs, waar alle nog levende Nobelprijswinnaars bijeen zouden komen om te discussiëren over het geweldige onderwerp: “Hoe treden wij de toekomst tegemoet?”
President Mitterand was de gastheer en Elie Wiesel de voorzitter. Het slotbanket vond plaats op het Elysée.
Ineens werd ik als een VIIP – Very Important Intelligent People – onder begeleiding van motoragenten met gillende sirenes door Parijs gereden. Ook werd ik overvallen door het gevoel er niet bij te horen, toen ik te midden van de Nobelprijswinnaars het bordes van het Elysée betrad en de blaaskapel begon te spelen. Le Monde zou later spreken van “een pompeuze gebeurtenis, die gezien moest worden als een verkiezingsstunt van Mitterand”.
Van der Meer was erg tegen het Starwars-programma van Ronald Reagan, dat toen actueel was. Hij achtte het technisch volkomen onmogelijk zo’n ruimteschild te bouwen, omdat de machines daarvoor honderd maal zo complex moesten zijn als alle technologie van CERN bij elkaar. Dat wilde hij graag laten weten aan Kissinger, die de werkgroep “Ontwapening” voorzat. Kissinger begon te zeggen dat hij de Nobelprijs eigenlijk moest teruggeven, omdat hij destijds helemaal niet voor vrede had gezorgd. Daarna beaamde hij volmondig dat al die Starwarsplannen niet anders waren dan propaganda.
Volgens Kissinger wist ook Reagan dat het hele Starwarsprogramma onuitvoerbaar was. “Maar je moet het zien als een Schwindel om het aantal kernwapens te verminderen”, zei Kissinger, “het is absurd, maar het werkt”. Dat ruimteschild is een stille dood gestorven.
Achteraf begrijp ik dat ik getuige ben geweest van een historische gebeurtenis, die nooit heeft plaatsgevonden.
De Volkskrant, 11 maart 2011