Geert Wilders: een zwaarlijvig proces

Buitenhof

Al drie jaar is men in de weer met de vervolging van Geert Wilders, voor discriminatie en haat zaaien, en inmiddels is het proces in zo’n bespottelijke vertoning ontaard dat wij ons moeten afvragen wat er is misgegaan.

vier dikke mannen 2

Zwaarlijvige mannen, aan wie je kunt zien dat zij overvloedig plegen te tafelen, zijn al maanden voor de rechtbank aan het bakkeleien over een of ander etentje. Zij moeten toeterzat zijn geweest, want over het gebeurde spreken zij elkaar voortdurend tegen. Voor zover ik het begrijp, had de ene disgenoot iets onoorbaars in zijn binnenzak dat hij aan een andere disgenoot had willen geven, maar dat die andere disgenoot nooit had mogen aannemen.

Of zoiets.

Het proces-Wilders verloopt beslist niet onder een gelukkig gesternte. In 2008 weigerde het Openbaar Ministerie tot vervolging over te gaan en moest het Hof eraan te pas komen om klachten van allerhande politiek-maatschappelijke groepjes te honoreren. Uit de argumentatie viel op te maken dat het Hof meer voor ogen had dan alleen een toetsing van de wet, maar dat men ook een dam wilde opwerpen tegen de groeiende intolerantie en de vergroving van het politieke debat.

Direct bij het begin van het proces werd duidelijk wat men zichzelf had aangedaan. Het Openbaar Ministerie was niet van mening veranderd en vroeg om vrijspraak. En de klagers lieten zich vertegenwoordigen door warhoofdige advocaten en andere halve garen, die nauwelijks uit hun woorden kwamen. Zij waren geen partij voor de advocaat van Wilders, die de media handig bespeelde. Daarbij wekte hij voortdurend de indruk een gewiekste advocaat te zijn, maar in feite heeft hij niets anders gedaan dan de rechtsgang te vertragen met allerlei details en onbenulligheden.

Ik wil graag aannemen dat Bram Moszkowicz prima Holleeder kan verdedigen, hoewel hem ook dat niet helemaal is gelukt, maar pleiten in een zaak waarbij het gaat om fundamentele kwesties als de vrijheid van meningsuiting en discriminatie, is iets anders. Zo lijkt al dat geleuter over etentjes, plus het voortdurend wraken van rechters, een poging om vooral niet aan de inhoud toe te komen. Je zou bijna denken dat alle mist een gebrek aan werkelijke kennis moet verhullen.

Zelf zou ik bijvoorbeeld uitgelegd willen krijgen waarom Geert Wilders de Koran niet met Mein Kampf mag vergelijken, terwijl Winston Churchill en Oriana Fallaci dat wel hebben gedaan, zonder dat er een haan naar heeft gekraaid. Zo schrijft Fallaci dat de Koran “de Mein Kampf is van een godsdienst die geen ander doel heeft dan het elimineren van anderen”. En in een boek, waarvoor hem later de Nobelprijs voor de literatuur is toegekend, noemt Churchill Mein Kampf de nieuwe Koran, vanwege de mixture van “geloof en oorlog” die het boek zou uitdragen. “Volkomen geobsedeerd door de eigen boodschap”, schrijft Churchill erbij.

Niet dat ik geloof dat je over de smadelijkheid van dit soort vergelijkingen dwingende uitspraken kunt doen, maar goede aanklagers en advocaten zouden ernaar moeten snakken om elkaar vliegen af te vangen over de echte zaken.

Helaas zal het er niet meer van komen, want het proces is helemaal in de soep gelopen. Mee stoppen, dat zou het beste zijn. De juridische wonden likken en vooral niet opnieuw beginnen.

Buitenhof, 17 april 2011