Eerst even een varkentje wassen

Boeken etc

Eerst even een varkentje wassen.

Hermans+kultuurkamer

Vorige week schreef  ik in mijn recensie van Jodenjacht, de studie van Ad van Liempt, over het feit dat in de Tweede Wereldoorlog zeventig procent van de Jodenjagers bij de Nederlandse politie protestants was en dertig procent katholiek. Stel nu eens dat ik aan de hand van dit betreurenswaardige feit op hoge toon, en vergezeld van allerlei beledigingen, zou eisen dat Wim Berkelaar – verbonden aan het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme van de Vrij Universiteit – daar in een groot artikel verantwoording voor moet afleggen.

Ik denk dat de meeste lezers zouden denken dat ik gek was geworden. Toch is dat precies wat Berkelaar heeft gedaan in zijn stuk van vorige week in HP/De Tijd. Daarin verweet hij een aantal Hermesianen dat zij niet moord en brand schreeuwen, omdat Hermans zich in 1942 heeft aangemeld voor de Kultuurkamer.

Laat ik voor mijzelf spreken. Hoe Willem Otterspeer is omgegaan met het feit dat hijzelf boven water heeft gehaald, is aan Willem Otterspeer om te verdedigen. Ook ik heb daar wel het een en ander op aan te merken. En wat de andere Hermansianen betreft , gooit Berkelaar in zijn onwetendheid zo’n beetje alles op één hoop. Dat Theodor Holman helemaal geen Hermansiaan is maar een Reviaan, is de historicus van Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme van de Vrij Universiteit kennelijk nooit opgevallen.

Het is de eerste keer dat mij wordt verweten dat ik een stuk niet heb geschreven.

Maar klopt dat verwijt?

Nee, want Berkelaar zet wel een grote mond op, maar hij heeft in het geheel niet nagetrokken of ik mij misschien elders over de kwestie heb uitgelaten. Zo schreef ik reeds op 14 oktober in Het Parool onder de veelzeggende kop Gevallen helden: “Onlangs maakte Willem Otterspeer bekend dat Willem Frederik Hermans zich destijds heeft aangemeld bij de Kultuurkamer. Of Hermans ook daadwerkelijk lid is geweest van dit, door de Duitse bezetters ingestelde orgaan, kon Otterspeer niet bewijzen. Met zijn onthulling liep Otterspeer vooruit op de publicatie van zijn Hermans- biografie, die hij momenteel aan het schrijven is. Door anderen voor te zijn, wilde Otterspeer kennelijk een veenbrandje te smoren. Dat is tot dusver aardig gelukt, want verder hielden alle betrokkenen op het Willem Frederik Hermans Instituut stijf de kaken op elkaar. Wanneer de pers belde, waren ze niet aanwezig en ook niet in staat om terug te bellen. Dat helden gewone mensen zijn met tekortkomingen, wisten wij al. Je zou dat zelfs het grote thema’s uit het werk van Hermans kunnen noemen. Dat helden diep kunnen vallen, weten wij ook. De omgeving van de held probeert de afbrokkeling nog zo lang mogelijk tegen te houden, maar is de erosie eenmaal aan de gang dan is het onmogelijk het proces nog te stoppen”.

In die column zette ik Hermans op één lijn met andere gevallen helden als Allende (antisemiet en democratiehater) en Martin Luther King (plagiator en hoerenloper).

Hermans+Kultuurkamer 1

Over de rest van Berkelaar zou ik mijn schouders kunnen ophalen, maar misschien is het verstandig toch een paar opmerkingen te maken. Dat Hermans zich heeft aangemeld bij de Kultuurkamer is geen daad van heldhaftigheid, maar voor zover ik weet, heeft Hermans zich nooit voorgestaan op heldhaftig gedrag in de oorlog. Heldhaftigheid loopt vrijwel altijd op niets uit, is zo’n beetje het centrale thema van zijn werk.

De vraag is natuurlijk of Hermans’ beslissing om zich in 1942 aan te melden, afstraalt op zijn persoon en zijn werk.

Op zijn persoon zeker. Elke literatuurliefhebber zou graag willen dat zijn geliefde schrijver ook nog eens een goed en geweldig mens blijkt te zijn. Helaas is de werkelijkheid doorgaans grilliger en zijn er nogal veel geliefde schrijvers die als mens ernstig  tegenvallen. Dat lijkt er regel dan uitzondering, en dan heb ik het niet alleen over Céline, Brassilach of Multatuli, maar ook over vele anderen. Niets menselijks is de grote schrijver vreemd.

Het geldt trouwens net alleen voor schrijvers. Vincent van Gogh, lees ik, was “onuitstaanbaar, driftig, onbeschoft, schaamteloos, haatdragend en laks”. Gaan wij nu de Van Gogh-bewonderaars ter verantwoording roepen? (Eigenlijk vreselijk dat je dit aan iemand van Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme van de Vrij Universiteit moet uitleggen).

Soms gaat het te ver. Als Carl Friedman van Tralievader zich in geschrifte uitgeeft voor een Jodin en als Joodse schrijfster meereist met allerlei Holocaust-delegaties, terwijl later blijkt dat ze zo toffelemoons is als de pest, hoef ik nooit meer een letter van haar te lezen. Zelfs niet als zij een briljante stiliste is, die de sterren van de hemel schrijft. Op Boudewijn Büch als schrijver ben ik ook uitgekeken, toen bleek dat hij zijn hele leven bij elkaar had gelogen. Maar een dergelijke hypocrisie is bij Hermans niet aan de orde. Hij zweeg, begrijpelijk, want zijn lafheid is ook weer niet iets waar je mee te koop gaat lopen. En van enige pro-Duitse activiteit is verder niets bekend. Ik zou wel weten of Adriaan Venema hem ernaar heeft gevraagd, en zo ja, wat het antwoord is geweest. Mogelijk weet Willem Otterspeer meer, maar die zit zo als een bok op de haverkist, dat anderen nauwelijks de mogelijkheid hebben zelf iets te onderzoeken. Wat er met de nalatenschap van Venema is gebeurd na diens zelfmoord, zou ik niet onmiddellijk weten.

Enfin. Misschien is toch helemaal zo gek nog niet om van Berkelaar, historicus van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme van de Vrij Universiteit, te eisen dat hij zich nu eindelijk eens uitspreekt over al die protestantse agenten die vanaf 1942 de Joden uit hun huizen hebben gehaald en hun bezittingen hebben beroofd. Martelen deden ze ook, net als doodschieten en in een bos achterlaten. Ik wil een groot en goed gedocumenteerd stuk zien, waarin Berkelaar precies uitlegt hoe het kwam dat daar zoveel protestanten tussen zaten. Ik bedoel: van die agenten weten wij niet alleen dat zij zich vrijwillig hebben aangemeld, maar dat zij ook nog lid zijn geweest van de speciale eenheden die Joden moesten opsporen, ten einde ze naar de vernietigingskampen te kunnen deporteren.

Kom op, Berkelaar!

Misschien kun je dan ook sporen welke protestantse agenten verschillende van mijn familieleden hebben meegenomen. En misschien weet Berkelaar, historicus van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme van de Vrij Universiteit, na bestudering van Luther, Calvijn en van al die andere antisemitische helden van de Reformatie, ook waar mijn familieleden zich thans bevinden.

In het protestantse hiernamaals, zeker.

Met excuses aan de lezer, maar dit varkentje moest even worden gewassen. Uiteraard was ik van plan De Tijd zelf van Harry Mulisch (foute vader en Fidel Castro-bewonderaar) te bespreken, maar het is er niet van gekomen. De volgende week treffen wij elkaar op deze plaats en dan leg ik u uit, waarom Mulisch zijn wijsvinger brak toen hij droomde over Theodor Holman.

HP/De Tijd, 4 november 2011

HP/De Tijd

Datum: 4 november 2011, week 44

Boek: De tijd zelf

Auteur: Harry Mulisch

Uitgever: De Bezige Bij

Door Max Pam

Eerst even een varkentje wassen.

Vorige week schreef ik in mijn recensie van Jodenjacht, de studie van Ad van Liempt, over het feit dat in de Tweede Wereldoorlog zeventig procent van de Jodenjagers bij de Nederlandse politie protestants was en dertig procent katholiek. Stel nu eens dat ik aan de hand van dit betreurenswaardige feit op hoge toon, en vergezeld van allerlei beledigingen, zou eisen dat Wim Berkelaar – verbonden aan het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme van de Vrij Universiteit – daar in een groot artikel verantwoording voor moet afleggen.

Ik denk dat de meeste lezers zouden denken dat ik gek was geworden.

Toch is dat precies wat Berkelaar heeft gedaan in zijn stuk van vorige week in HP/De Tijd. Daarin verweet hij een aantal Hermesianen dat zij niet moord en brand schreeuwen, omdat Hermans zich in 1942 heeft aangemeld voor de Kultuurkamer. Laat ik voor mijzelf spreken. Hoe Willem Otterspeer is omgegaan met het feit dat hijzelf boven water heeft gehaald, is aan Willem Otterspeer om te verdedigen. Ook ik heb daar wel het een en ander op aan te merken. En wat de andere Hermansianen betreft , gooit Berkelaar in zijn onwetendheid zo’n beetje alles op één hoop. Dat Theodor Holman helemaal geen Hermansiaan is maar een Reviaan, is de historicus van Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme van de Vrij Universiteit kennelijk nooit opgevallen.

Het is de eerste keer dat mij wordt verweten dat ik een stuk niet heb geschreven. Maar klopt dat verwijt? Nee, want Berkelaar zet wel een grote mond op, maar hij heeft in het geheel niet nagetrokken of ik mij misschien elders over de kwestie heb uitgelaten. Zo schreef ik reeds op 14 oktober in Het Parool onder de veelzeggende kop Gevallen helden: “Onlangs maakte Willem Otterspeer bekend dat Willem Frederik Hermans zich destijds heeft aangemeld bij de Kultuurkamer. Of Hermans ook daadwerkelijk lid is geweest van dit, door de Duitse bezetters ingestelde orgaan, kon Otterspeer niet bewijzen. Met zijn onthulling liep Otterspeer vooruit op de publicatie van zijn Hermans- biografie, die hij momenteel aan het schrijven is. Door anderen voor te zijn, wilde Otterspeer kennelijk een veenbrandje te smoren. Dat is tot dusver aardig gelukt, want verder hielden alle betrokkenen op het Willem Frederik Hermans Instituut stijf de kaken op elkaar. Wanneer de pers belde, waren ze niet aanwezig en ook niet in staat om terug te bellen. Dat helden gewone mensen zijn met tekortkomingen, wisten wij al. Je zou dat zelfs het grote thema’s uit het werk van Hermans kunnen noemen. Dat helden diep kunnen vallen, weten wij ook. De omgeving van de held probeert de afbrokkeling nog zo lang mogelijk tegen te houden, maar is de erosie eenmaal aan de gang dan is het onmogelijk het proces nog te stoppen”.

In die column zette ik Hermans op één lijn met andere gevallen helden als Allende (antisemiet en democratiehater) en Martin Luther King (plagiator en hoerenloper).

Over de rest van Berkelaar zou ik mijn schouders kunnen ophalen, maar misschien is het verstandig toch een paar opmerkingen te maken. Dat Hermans zich heeft aangemeld bij de Kultuurkamer is geen daad van heldhaftigheid, maar voor zover ik weet, heeft Hermans zich nooit voorgestaan op heldhaftig gedrag in de oorlog. Heldhaftigheid loopt vrijwel altijd op niets uit, is zo’n beetje het centrale thema van zijn werk.

De vraag is natuurlijk of Hermans’ beslissing om zich in 1942 aan te melden, afstraalt op zijn persoon en zijn werk.

Op zijn persoon zeker. Elke literatuurliefhebber zou graag willen dat zijn geliefde schrijver ook nog eens een goed en geweldig mens blijkt te zijn. Helaas is de werkelijkheid doorgaans grilliger en zijn er nogal veel geliefde schrijvers die als mens ernstig tegenvallen. Dat lijkt er regel dan uitzondering, en dan heb ik het niet alleen over Céline, Brassilach of Multatuli, maar ook over vele anderen. Niets menselijks is de grote schrijver vreemd.

Het geldt trouwens net alleen voor schrijvers. Vincent van Gogh, lees ik, was “onuitstaanbaar, driftig, onbeschoft, schaamteloos, haatdragend en laks”. Gaan wij nu de Van Gogh-bewonderaars ter verantwoording roepen? (Eigenlijk vreselijk dat je dit aan iemand van Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme van de Vrij Universiteit moet uitleggen).

Soms gaat het te ver. Als Carl Friedman van Tralievader zich in geschrifte uitgeeft voor een Jodin en als Joodse schrijfster meereist met allerlei Holocaust-delegaties, terwijl later blijkt dat ze zo toffelemoons is als de pest, hoef ik nooit meer een letter van haar te lezen. Zelfs niet als zij een briljante stiliste is, die de sterren van de hemel schrijft. Op Boudewijn Büch als schrijver ben ik ook uitgekeken, toen bleek dat hij zijn hele leven bij elkaar had gelogen. Maar een dergelijke hypocrisie is bij Hermans niet aan de orde. Hij zweeg, begrijpelijk, want zijn lafheid is ook weer niet iets waar je mee te koop gaat lopen. En van enige pro-Duitse activiteit is verder niets bekend. Ik zou wel weten of Adriaan Venema hem ernaar heeft gevraagd, en zo ja, wat het antwoord is geweest. Mogelijk weet Willem Otterspeer meer, maar die zit zo als een bok op de haverkist, dat anderen nauwelijks de mogelijkheid hebben zelf iets te onderzoeken. Wat er met de nalatenschap van Venema is gebeurd na diens zelfmoord, zou ik niet onmiddellijk weten.

Enfin. Misschien is toch helemaal zo gek nog niet om van Berkelaar, historicus van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme van de Vrij Universiteit, te eisen dat hij zich nu eindelijk eens uitspreekt over al die protestantse agenten die vanaf 1942 de Joden uit hun huizen hebben gehaald en hun bezittingen hebben beroofd. Martelen deden ze ook, net als doodschieten en in een bos achterlaten. Ik wil een groot en goed gedocumenteerd stuk zien, waarin Berkelaar precies uitlegt hoe het kwam dat daar zoveel protestanten tussen zaten. Ik bedoel: van die agenten weten wij niet alleen dat zij zich vrijwillig hebben aangemeld, maar dat zij ook nog lid zijn geweest van de speciale eenheden die Joden moesten opsporen, ten einde ze naar de vernietigingskampen te kunnen deporteren.

Kom op, Berkelaar! Misschien kun je dan ook sporen welke protestantse agenten verschillende van mijn familieleden hebben meegenomen. En misschien weet Berkelaar, historicus van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme van de Vrij Universiteit, na bestudering van Luther, Calvijn en van al die andere antisemitische helden van de Reformatie, ook waar mijn familieleden zich thans bevinden.

In het protestantse hiernamaals, zeker.

Met excuses aan de lezer, maar dit varkentje moest even worden gewassen. Uiteraard was ik van plan De Tijd zelf van Harry Mulisch (foute vader en Fidel Castro-bewonderaar) te bespreken, maar het is er niet van gekomen. De volgende week treffen wij elkaar op deze plaats en dan leg ik u uit, waarom Mulisch zijn wijsvinger brak toen hij droomde over Theodor Holman.

(Einde tekst.)