Geert Mak, de onheilsprofeet uit Kuifje

Boeken etc

De hond van Tišma – wat als Europa klapt?
Geert Mak
Uitgever: Atlas/Contact
Sterren: *

Geert Mak2

Op de eerste pagina van zijn pamflet De hond van Tišma doet Geert Mak een mededeling die ik typerend voor zijn manier van schrijven. Mak vertelt dat hij in de winter van 1999 aankomt in Novi-Sad aan de Donau en hij schrijft dan: “Ik ging op bezoek bij de oude Aleksandar Tišma, een van de grootste Joegoslavische schrijvers”.

Zoiets staat altijd geleerd, maar ik ben meer geneigd te denken: hoe weet Mak dat? Ik wil best geloven dat Tišma temidden van zijn Joegoslavische collega’s een  geweldige schrijver is, maar heeft Mak zo veel van de Joegoslavische literatuur gelezen dat hij onbekommerd zo’n uitspraak kan doen?
Mijn kritiek in dezen klinkt misschien een beetje muggezifterig en flauw, maar als je voortdurend wordt lastig gevallen met dit soort imponerende opmerkingen, begint het op den duur te irriteren. Veel van wat Mak schrijft in De hond van Tišma is van anderen geleende kennis.

Mak heeft zijn pleidooi voor Europa geschreven aan de hand van krantenknipsels, die hij het afgelopen jaar heeft verzameld. Toen is gaan zitten en gaan tikken. Dat zitten en dat tikken heeft hij overigens gedaan in het Savoy Hotel in Berlijn, een plek waar het aangenaam toeven is. Het heeft iets grappigs dat Mak juist van hieruit de Europese leiders, en vooral ook de Duitse politici, de wacht aanzet. Mak is daar letterlijk een salon-Europeaan geworden.

Savoy

Dat Mak gebruik moet maken van geleende kennis is natuurlijk het lot van iedere historicus. Je kunt niet alles zelf controleren. Soms is het bijna onvermijdelijk dat je fouten maakt, fouten in commissie. Bovendien is De hond van Tišma vooral een pamflet. Maar dan nog wreekt het zich dat Mak nergens zijn bronnen noemt. Zo schrijft op pagina 24 dat “in Amerika 19.3 procent van het bruto-inkomen van de werknemers opgaat aan pensioenuitkeringen. In Duitsland is dat bijna het dubbele – 37,2 procent – in Frankrijk 58,6”.

Waar Mak deze onwaarschijnlijk hoge percentages vandaan haalt, vermeldt hij niet. Hij zal toch niet het werkgeversaandeel buiten hebben meegeteld? Want dan wordt het al weer een heel ander verhaal. Het gegoochel met nauwelijks te controleren cijfers, kom je voortdurend tegen in het pamflet, maar dat is niet wat mij nog het meeste stoorde. Beslist onaangenaam is het voortdurende “wij-gebruik”.
“Het liefst blijven we maar doorlopen”.

“Lang konden we denken dat het ook onze echte wereld was”.

“We kunnen ons overgeven aan soort magisch optimisme”.

“We kunnen ons niet meer permitteren om te praten over de Griekse schuld”.

“We zullen ernstig bij onszelf te rade moeten gaan”.

Enzovoort.

Gelukkig hebben wij dokter Geert Mak die voor ons zielenheil wel bij zichzelf te rade gaat, die zich niet overgeeft aan magisch optimisme, of die ook wel eens stil gaat staan. Wat daarbij opvalt is dat Mak werkelijk overloopt van pessimisme ten aanzien van de Europese toekomst. Hijzelf is een Europeaan in hart en nieren, maar als we doorgaan, zoals we nu doorgaan, ziet Mak het somber in. Mak citeert hier Ulrike Guérot, chef van het bureau van de European Council on Foreign Relations, die in “een paper” de Europese Unie van nu vergelijkt met de nadagen van de Sovjet-Unie. De Europese Unie zou wel eens uit elkaar kunnen vallen, zoals dat is gebeurd met de Sovjet-Unie.

“Nou en?”, denk je dan, “zo fijn was het in de Sovjet-Unie toch niet”. Misschien is de wereld er wel op vooruit gegaan na de val van de Berlijnse muur.

Maar Mak ziet slechts sombere vergezichten: economische terugval, werkloosheid, naar binnen gerichtheid nationalisme, en tenslotte conflicten en oorlog.

De hond van Tišma

Er komt sowieso veel ijs voor in de metaforen van Geert Mak. Zo is er op pagina 10 de verwijzing naar de ondergang van de Titanic. Zonder een greintje ironie schrijft Mak: “Op de promenadedekken speelt het Europese scheepsorkest alsof er niets aan de hand is”. Daarmee schaart Mak zich achter al die doemdenkers, die ons dagelijks vertellen dat het twee voor twaalf is, dat wij geen tijd meer mogen verliezen en dat de Europese leiders nog maar één laatste kans hebben. Ondertussen vaart het schip nog steeds gewoon door. Ik wil best geloven dat nog menige ijsberg geniepig op ons ligt te wachten, maar intussen ben ik een beetje murw geslagen door al die commentatoren die ons de Europese ondergang voorspellen. Uit een laatste enquête blijkt trouwens dat hun aantal al weer aan het afnemen is.

De gedachte dat wij omringd worden door ijs heeft Mak trouwens opgedaan tijdens zijn bezoek aan Aleksandar Tišma, die grote Joegoslavische schrijver. Op de vraag  hoe hij zich voelt, vertelt Tišma het verhaal van zijn hond, die in de Donau op een ijsschots was beland. Het dier kon er niet meer vanaf en bleef verstijfd zitten. “Zo is het op dit moment ook met ons”, aldus Tišma.

Tišma doelde destijds in 1999 op het uiteengevallen Joegoslavië. Mak neemt de metafoor over voor wat Europa te wachten staat. Maar ook ten aanzien van Joegoslavië ben ik geneigd te vragen: “Nou en?”.

Goed, er zijn (kortstondige) oorlogen geweest op de Balkan, maar ik heb sterk het vermoeden dat je daar binnenkort heel wat prettiger en vreedzamer kunt wonen dan dat ooit het geval is geweest onder Tito. Dat grote Joegoslavië was al evenmin een paradijs als de Sovjet-Unie. Op al deze punten gaan de vergelijkingen van Mak mank.

Soms doet Mak zelfs een beetje denken aan de onheilsprofeet uit Kuifje. Zo schrijft hij op pagina 33 over de economische crisis van dit moment: “Het doet denken aan een ramp met een kerncentrale: je ziet of hoort niets, er slaan alleen een paar wijzers uit. Tegelijkertijd staat bij alle experts het zweet in de handen”.

Dat economen minder van economie begrijpen dat zijzelf suggereren, heeft deze crisis wel aangetoond. Dat historici nog meer van economie begrijpen dan economen, ligt voor de hand. Toch verklaart Mak met enig aplomb dat Duitsland tegen beter in weten blijft weigeren geld bij te drukken, terwijl de kans op inflatie met de huidige geldkrapte en de krimpende economie niet erg groot is. Maar ook dat is weer geleende kennis. Met de Weimar-republiek nog in het geheugen kan ik mij die Duitse aarzeling wel voorstellen en verbaast het me dat zo’n historisch angehauchte denker als Mak daar zo weinig gevoel voor heeft.

Pagina’s lang  worden de kranten van de afgelopen anderhalf jaar naverteld en als je het zeilmeisje Laura bent die net terugkomt van een reis om de wereld, is dit pamflet een handige samenvatting, maar uiteindelijk draagt Mak in De hond van Tišma geen serieuze aanbevelingen aan, laat staan dat hij het heeft over echte oplossingen. Hij is een warm voorstander – zeg maar voorvechter – van Europa, maar daar blijft het zo’n beetje bij.

Laatst verklaarde Emile Roemer van de SP dat, als je in de Kalverstraat voorbijgangers zou vragen wie zich Europeaan voelt, je raar zult worden aangekeken. Dat lijkt me typisch een opmerking van een provinciaal uit Oss en omstreken, die nog steeds denkt dat bankiers het geld persen uit de ruggen van de arbeiders. Zulke mensen zou Mak eens moeten overtuigen. Die komen uit zijn eigen linkse nest. Overtuigen, gewoon zakelijk en zonder het dreigement dat het van Warschau tot Dublin en van Uppsala tot Thessalonki allemaal op instorten staat.

HP/De Tijd,  20 januari  2012