Pleitrede Voor Het Hof
Auteur: Gerard Reve
Uitgever: Uitgeverij Huis Clos
Plus: God was een ezel, een toelichting van Piet Gerbrandy
Sterren: * * * * *
Het begon op 22 februari 1966, deze week precies 46 jaar geleden, met Kamervragen van ir. C.N. van Dis, de toenmalige fractievoorzitter van de SGP. Op grond van artikel 147 in het Wetboek van Strafrecht drong de fijn-gristelijke ingenieur erop aan de schrijver Gerard Kornelis van het Reve – zoals hij toen nog heette – te vervolgen.
In Dialoog, “tijdschrift voor homofilie en maatschappij” had Van het Reve namelijk geschreven: “Als God zich opnieuw in Levende Stof gevangen geeft, zal hij als ezel terugkeren, hoogstens in staat een paar lettergrepen te formuleren, miskend en verguisd en geranseld, maar ik zal hem begrijpen en meteen met hem naar bed gaan, maar ik doe zwachtels om zijn hoefjes, dat ik niet te veel schrammen krijg als hij spartelt bij het klaarkomen”.
Je zou verwachten dat de aangesproken ministers – Samkalden van Justitie en Vrolijk van Cultuur Recreatie & Maatschappelijk werk, beiden PvdA’ers! – de heer Van Dis met een kluitje in het riet hadden gestuurd en hem hadden gewezen op het discriminatoire karakter van zijn eigen partijprogramma, maar zo ging dat niet in die tijd. De ministers lieten weten dat het Amsterdamse parket een vervolging wegens smalende godslastering zou instellen.
En die kwam er, waarbij de Officier van Justitie ook een passage betrok, die stond in het inmiddels verschenen brievenboek Nader tot U. Daarin had Reve geschreven: “En God Zelf zou bij mij langs komen in de gedaante van een éénjarige, muisgrijze ezel en voor de deur staan en aanbellen en zeggen: „Gerard, dat boek van je – weet je dat ik bij sommige stukken gehuild heb?” „Mijn Heer en mijn God! Geloofd weze Uw Naam tot in alle Eeuwigheid! Ik houd zo verschrikkelijk veel van U”, zou ik proberen te zeggen, maar halverwege zou ik al in janken uitbarsten, en Hem beginnen te kussen en naar binnen trekken, en na een geweldige klauterpartij om de trap naar het slaapkamertje op te komen, zou ik Hem drie keer achter elkaar langdurig in Zijn Geheime Opening bezitten, en daarna een present-eksemplaar geven, niet gebrocheerd, maar gebonden – niet dat gierige en benauwde – met de opdracht: ‘Voor De Oneindige. Zonder Woorden’”.
Ontroerend en hartverscheurend geestig.
De uitspraak was eigenaardig. Weliswaar concludeerde de rechtbank dat de uitspraken godslasterlijk waren, maar aangezien het smalende karakter eraan ontbrak, werd Reve ontslagen van rechtsvervolging. Die onbevredigende uitspraak was voor beide partijen aanleiding voor hoger beroep. Het Openbaar Ministerie deed dat met enige tegenzin, maar Reve deed het uit volle overtuiging. Zijn prachtboeken waren door de opstootjes een onverbiddelijk verkoopsucces, maar hij wilde zich toch niet laten aanleunen dat hij godslasterlijke teksten had geschreven. Hij beschouwde zijn werk juist als het absolute tegendeel van wat in de benepen wereld van de bevindelijkheid godslasterlijk moest heten.
In hoger beroep besloot Reve dit keer zijn eigen verdediging te voeren. Ter zitting las hij zijn Pleitrede Voor Het Hof voor, dat later een belangrijk document bleek te zijn ten aanzien van Reve’s Godsbegrip. Wie iets van zijn religiositeit wil begrijpen, kan niet om deze pleitrede heen. Serieus en praktisch zonder grapjes legt Reve uit wat hem in religieus opzicht drijft. Hij doet dat op zo’n heldere en overtuigende wijze dat zelfs zo’n ongelovige hond als ik af toe bereid is om met hem mee te gaan in de goddelijke wereld van gevoelens en symbolen. “Eigenlijk geloof ik niets en twijfel ik aan alles”, heeft Reve in een van zijn gedichten geschreven. Het grote “Maar” dat achter deze zin komt, wordt in Reve’s verdediging uitgelegd.
Onlangs is de tekst, gebonden en in een kleine oplage, opnieuw uitgegeven. Dit keer door Huis Clos, waarbij duidelijk wordt vermeld: “met toestemming van de Erven Gerard Reve”. Er rust dus de zegen op van Joop Schafthuizen en men kan het boekje derhalve met een gerust hart aanschaffen bij de erkende boekwinkel. De Pleitrede Voor Het Hof is bovendien voorzien van een apart katern, waarin een essay van de dichter Piet Gerbrandy te vinden is. Het heet: “God was een ezel, een brug tussen onverenigbare domeinen”.
In dit stuk legt Gerbrandy het werk van Reve uit op zijn eigen manier. In feite legt hij de uitleg van Reve nog een keer uit, maar dan vanuit het oogpunt van een niet-Reviaan. Gezegd moet worden dat Gerbrandy deze zeer weerbarstige materie met verve te lijf gaat. Een van Gerbrandy’s conclusies is dat Reve voor de emancipatie van homoseksuelen “een niet te onderschatten” rol heeft gespeeld. Daar voegt hij aan toe: “Het was een rol – dat is bij zijn theatrale persoonlijkheid zeker het juiste woord – die hij vermoedelijk zijns ondanks op zich heeft genomen, want deelname aan het maatschappelijk debat was niet iets waar hij op uit was”. Voor wie nadenkt over verhoudingen tussen religie, recht en moraal is het werk van Reve, volgens Gerbrandy, nog altijd actueel. Ironie en zelfrelativering zijn zeldzame deugden geworden, schrijft Gerbrandy wat somber. En dan eindigt hij met de enigszins cryptische opmerking: “Misschien hebben wij een nieuwe Reve nodig om ons die voor te leven”.
Voorlopig heb ik zelf wel genoeg aan de ene Reve (1923-2006), die in zijn Pleitnota Voor Het Hof als een zeer levend personage voor ons oprijst. Al direct zegt Reve tot het Hof dat hij in beroep is gegaan tegen de nietszeggende uitspraak van de Arrondissementsrechtbank, die hem wel ontsloeg van rechtsvervolging, maar die hem geen vrijspraak gaf en eerherstel. Daarna legt Reve uit dat zijn God niet de God is van “de ultrarechtse reformatorische orthodoxie”. Dat is de God van mensen “die nooit ergens van hebben gehoord”.
Zelf geeft Reve de volgende definitie: “God is het diepst verborgene, meest weerloze, allerwezenlijkste en onvergankelijkste in onszelf”. Alles wat hij in zijn werk over God te berde brengt, is gebaseerd op dit Godsbegrip. Wat het waard is, weet ik niet, zegt Reve, maar “ik vermag niet in te zien waarom dit Godsbeeld minder recht op expressie zou hebben dan dat van bij voorbeeld de emanente God der wrake, die mensen tot het bedrijven van zonden predestineert, om ze vervolgen voor deze zonde voor eeuwig te verdoemen”.
Reve’s God staat lijnrecht tegenover die “van Nederland en van je tante”. Het is de God van ene prof. dr. G.A. Lindeboom, die indertijd zelfs een polemisch boekje tegen Reve heeft geschreven, getiteld: God en Ezel, van het Reve’s ezelgod in het oordeel van enige gereformeerde theologen. Voor een bespreking van dat werkje verwijs ik naar een artikel van Henk van den Bosch, dat ook op internet te vinden is. Van den Bosch laat mooi zien dat Lindeboom zichzelf, in zijn woede, belachelijk maakt door ene pater Anastase Prud’homme tegen Reve in stelling te brengen, zonder te weten dat achter deze priester Willem Frederik Hermans schuilgaat.
Lindeboom stierf in 1986 op 81-jarige leeftijd. In Ede staat nog altijd “een wetenschappelijk studiecentrum” dat naar hem is genoemd.
Aan het einde van zijn pleitrede geeft Reve deze veeg uit de pan: “Als ik nog even op het onsterfelijke boekje God en Ezel van professor Lindeboom terug mag komen, dan is dat niet om al te grote aandacht te wijden aan de stroom van nodeloos ophitsende, scheldachtige woorden aan mijn adres als ‘notoir homoseksueel’ of ‘kampioen homofiel’ die de clichématige platheid, verwatenheid, goorheid en domheid van het gehele geschrift kenschetsen, maar om U op iets te wijzen, dat volgens mij een diepe betekenis heeft: ik althans acht het allerminst toevallig, maar veeleer significant, dat de auteur, die tegen mij fulmineert wegens een mij letterlijk toegerekende anale omgang met de Godheid, geen theoloog is maar een internist”.
Zo, die zat.
Maar met Gerbrandy beweer ik dat dit niet eens de mooiste zin is uit de pleitnota. Die luidt: “Het liefst, meest schuldeloze schepsel dat ik ken is, naast de olifant, de Ezel”.
HP/De Tijd, 17 januari 2012