Mart Smeets 40 jaar in gevecht tegen de feiten

Columns

Arme, arme Mart Smeets. Dan ben je – om zijn taalgebruik te persifleren – 65 jaar, je gaat met pensioen, je hebt veertig Tour de Frances gevolgd, en dan word je nog miskend!  In bijna elke krant heb ik wel een interview met Mart Smeets gelezen over zijn veertigjarig Tourjubileum. Eerst wilde hij de kritiek nog negeren, maar je voelde hoe hij zich langzaam begon op te winden en tenslotte ontplofte hij helemaal in NRC/Handelsblad.

Hij hield het niet meer en spuide zijn gal over “de Sven Kockelmannen, de Max Pammen en de Jakhalzen”, die hem hadden verweten dat hij nooit enige onthulling heeft gedaan over doping.

In NRC/Handelsblad deed Smeets iets wat je wel vaker ziet bij mensen die zijn bekritiseerd: ze verdedigen zich tegen een verwijt dat nooit is geuit en laten het eigenlijke verwijt onbeantwoord. Altijd een slimme tactiek om ergens mee weg te komen. Zo beweert Smeets: “Ze vinden dat ik sporters direct na de wedstrijd moet vragen of ze doping hebben gebruikt. Dat ben je toch stapelgek”. Ik wil niet voor de Sven Kockelmannen of de Jakhalzen spreken, maar zoiets heb ik natuurlijk nooit beweerd. Iedereen die een renner uitgeput over de meet ziet komen, begrijpt dat dit niet het moment is om zulke vragen te stellen. Zo’n moment is ongeschikt voor welke vraag dan ook, zelfs niet voor: “Wat gaat er door je heen?”.

Maar er blijven genoeg momenten over dat renners wel aanspreekbaar zijn en op die momenten hebben wij Mart Smeets nooit gehoord. Veertig jaar lang heeft hij de tijd gehad iets boven water te krijgen, maar hij heeft altijd de andere kant uitgekeken. In datzelfde interview in NRC/Handelsblad geeft hij daar een prachtig voorbeeld van, wanneer hij vertelt: “Ik ben ooit met een cameraman binnengekomen, in 1977, in een kamer waar Zoetemelk aan de slangen lag. ‘Je houdt je mond, hè’, zei Joop. Wij hebben het niet gedraaid”.

In 1977!

Toen wist hij het al. Maar voor de camera altijd mee geluld in de verontwaardiging van de betrapte renner: “Hoe kan dat nou? Ik weet van niks, ze moeten de urinestaafjes verwisseld hebben. Of anders heeft er vast iets in de oogdruppels gezeten. Enzovoort. Je zou toch zeggen dat Maarten Scholten, de NRC-interviewer iets te pakken had waarop hij door kon vragen, maar niets daarvan. Hij ging snel over op een ander onderwerp. En op de voorpagina van NRC/Handelsblad had natuurlijk niet aangekondigd moeten staan “Mart Smeets hekelt leger van betweters”, maar  het journalistieke: “Mart Smeet wist alles en hield zijn mond”.

Mart Smeets 40

Smeets is iemand met de uiterlijke verschijning van een journalist, die helemaal geen journalist is. Hij houdt mythes in stand. Als je welwillend bent, zeg je: hij houdt mooie verhalen in stand, maar met journalistiek – het achterhalen van de feiten – heeft dat allemaal niets te maken.

In NRC/Handelsblad stond afgelopen week ook een stuk van Vincent Icke, die zware kritiek levert op Marcel Gelauff, de hoofdredacteur van NOS Nieuws. In een onbewaakt ogenblik had Gerlauff zich laten ontvallen: “Het is mijn opinie dat feiten niet bestaan”. Icke neemt deze uitspraak zeer hoog op en vindt dat de hoofdredacteur van het Journaal met pek en veren Hilversum moet worden uitgejaagd.

Naar aanleiding hiervan is op internet een discussies ontbrand over de vraag wat nu eigenlijk feiten zijn. De standpunten lopen uiteen van “feiten zijn feiten en wij moeten zo objectief mogelijk zijn” tot de Hegeliaanse opvatting die zegt “als de feiten niet overeenkomen met de theorie, des te erger voor de feiten”.

Je weet het natuurlijk nooit bij een hoofdredacteur van het NOS Nieuws, maar ik proefde in de uitspraak van Gerlauff voornamelijk ironie. Ik dacht dat hij hiermee wilde zeggen: een zaak heeft verschillende kanten en die kun je ook van verschillende kanten belichten. Maar ik geef mijn mening graag voor betere, vooral als die mening wordt ondersteund door de feiten.

Het Parool, 14 juli 2012