De toekomst voor de ouder wordende sporter is niet altijd even rooskleurig. Dat geldt zeker ook voor de schaker, die over algemeen toch wat langer meegaat dan een voetballer of een wielrenner. Maar ook voor de schaker komt het moment van verval. Het gaat allemaal moeizamer, en tegelijkertijd stormt de jeugd hem voorbij.
J.H. Donner heeft eens gezegd dat er voor de ouder wordende schaker eigenlijk maar drie mogelijkheden zijn om zijn brood te verdienen: een rijke vrouw trouwen, nachtportier worden of uitsmijter in een tent waar nooit klanten komen. Zelf zei Donner dat hij voor de eerste mogelijkheid had gekozen. Daarnaast probeerde hij aan de kost te komen door boekjes en columns te schrijven.
Helemaal succesloos was hij daarin niet. In 1987 kreeg hij de Henriette Roland Holstprijs voor zijn stukjes, die hij na zijn hersenbloeding met die ene, nog functionerende vinger had getikt.
Maar alle verhandelingen die Donner over zijn als ‘aartsvijand’ omschreven vriend Harry Mulisch had gepubliceerd, eindigden bij De Slegte. In het totaal schreef hij er drie: Mulisch naar ik veronderstel (1971), Jacht op de inktvis (1975) en Van Mulisch’ Oude lucht – Een droomanalyse (1979). Ook bij de critici vielen de werkjes niet altijd in goede aarde. Naar ik meen was het Carel Peeters die Donner omschreef als dr. Kletsmeyer.
Mulisch zat een beetje in zijn maag met Donners duiding, die ook iets van achtervolging kreeg. Zelf zei Donner, min of meer ironisch, dat hij met elke nieuwe bundel Mulisch het schrijven onmogelijk wilde maken. Mulisch heeft nooit direct op al de geschriften gereageerd, maar wel heeft hij Donner in De ontdekking van de hemel tot een van de hoofdpersonen gemaakt.
Veertig jaar later is een andere schaker, Jan Timman, in de voetsporen van Donner getreden. Timmans schaakcarrière zit er goeddeels op, een mooie gelegenheid om het eens op een ander terrein te proberen. En net als Donner koos Timman voor Harry Mulisch als onderwerp. In 64+1, De ontdekking van de hemel in 65 velden zette Timman zijn gedachten op papier over die beroemde bestseller, waarbij hij voortdurend een verband legt tussen de vertederende vriendschap die Mulisch en Donner enige jaren hebben onderhouden.
Al eerder heeft Timman uitstapjes gemaakt naar de literatuur, maar die bleven vrijwel onopgemerkt. Dit boekje over Mulisch is zonder meer zijn beste poging. Deftige formuleringen zijn grotendeels achterwege gebleven, en ook lijkt het of hij wat vrijer staat tegenover humor en ironie. Bovendien heeft hij zich goed ingelezen in de mythologische en andere diepzinnige kwesties, die in De ontdekking van de hemel aan de orde komen. Af en toe weet hij Mulisch zelfs te verbeteren, zonder dat dit gebeurt op een Eckermann-achtige manier.
64+1, De ontdekking van de hemel in 65 velden is vooral interessant voor twee groepen: schakers en Mulisch-kenners. Zij zullen er van smullen. Vooral Donner, die Timman natuurlijk beter heeft gekend dan Mulisch, rijst uit het boekje op als een groteske persoonlijkheid. Dr Kletsmeyer, jazeker, maar wat voor een Kletsmeyer! Een Kletsmeyer, naar wie je uren kunt luisteren zonder je één moment te vervelen. Van alle mensen die ik heb gekend, leek Donner het meest op een romanfiguur.
De ontdekking van de hemel van Mulisch wordt door Timman in 65 hoofdstukjes ontleed. Ik had daarbij een keer een o-zit-dat-zo-Erlebnis. Maar te midden van al die ontrafelingen zijn het de anekdotes over Donner die toch de lach oproepen. Zo vertelt Timman dat hij eens bij Donner op bezoek kwam. Donner liet daarbij zijn werkvertrek zien, een heel klein kamertje waar zijn kolossale gestalte nauwelijks in kon.
“Het lijkt me eerder de logeerkamer voor een ongenode gast,” zei Timman.
“Maar Jan,” antwoordde Donner, “dat ben ik ook. Begrijp dat dan toch.”
Zelf vertelde Donner altijd met enige trots dat zijn dochter aan haar moeder had gevraagd: “Mamma, woont pappa ook bij ons?”
Die uitspraak had ook het motto van De ontdekking van de hemel kunnen zijn.
64+1 De ontdekking van de hemel
Jan Timman,
De Bezige Bij
HP/De Tijd, 5 januari 2013